Enkele organisaties, ook uit het bedrijfsleven, hebben de uitnodiging van de (herkozen) president tot deelname in een tijdelijke financieel-economisch platform voor gedachtewisseling van de hand gewezen. Het recht van de daarbij betrokken personen tot kritiek achteraf is daardoor ook verspeeld. Reeds in het jaar 1955 heeft de toenmalige voorzitter van de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven, mr. C.C. de Rooy, in het blad van de VSB (nr. 40, 41 en 42) erop gewezen dat het vraagstuk van de efficiencyverhoging in Surinaamse ondernemingen krachtig ter hand genomen zou moeten worden, waarbij de volledige participatie van het bedrijfsleven noodzakelijk was. Jaren aaneen hebben achtereenvolgende VSB-voorzitters zich erover beklaagd dat de private sector niet of nauwelijks betrokken wordt bij de beleidsvorming. Paradoxaal genoeg slaan delen van het bedrijfsleven de uitnodiging tot het participeren in het overlegplatform nu af. Dat daarnaast ook een vrouwenorganisatie identiek afwijzend gedrag vertoont, is volkomen in overeenstemming met het in 2005 verschenen boek van de bekende Nederlandse auteur Joop Swieringa, getiteld: ‘Gedoe komt er toch’. In zijn voorwoord geeft Swieringa aan welke begrippen tot het ‘gedoe’ gerekend moeten worden wanneer een plan tot anders werken of reorganiseren wordt aangekondigd of uitgevoerd. Deze zijn: ‘heibel, gedonder, ruzie, stront aan de knikker, weerstand, onwil, ziek melden, herrie, ongezellig, unfair, oncollegiaal gedrag, roddel, afhaken, crisis, verwijten, conflicten, verwarring, besluiteloosheid’. De wereldbekende managementdeskundige, prominent wetenschapper en auteur Stephen Covey (nu wijlen) wijst in zijn boek, getiteld: ‘ Het 3de Alternatief’ (2010) erop dat verschil van mening tussen twee of meer personen of partijen geen belemmering mag zijn voor het gezamenlijk zoeken naar de oplossing voor problemen. Het vasthouden aan de eigen zienswijze sluit bij voorbaat het respecteren uit van de opvatting van een ander. Synergie (gezamenlijke inspanning) is dan volgens Covey het recept wanneer het werkelijk gaat om de oplossing van een vraagstuk. Afgaande op de bereikte resultaten van voorgenomen beleidsplannen kan niet met stelligheid beweerd worden dat de politieke entourage van de regeringsleider hem de nodige zegeningen heeft gebracht. Een bepaalde presidentieel adviseur heeft eerder de indruk gewekt steeds op zoek te zijn naar mooie takjes voor zijn lauwerkrans. Het leek erop alsof een enkeling alle beleidsdomeinen onder zijn beheer had. Burgers met een kritisch oog voor de gang van zaken op regeringsniveau zullen ook wel de indruk hebben opgedaan dat het reilen en zeilen op beleidsniveau slechts een handvol personen rond de president regardeerden, terwijl de gemeenschap verder mocht gissen naar de inhoudelijkheid van beleid en beleidsvoornemens. Hoe interessant het spoorwegplan van de regeringsleider ook leek, de wijze van voorbereiding van deze ingrijpende operatie heeft de onkunde van hoge beleidsadviseurs glashelder blootgelegd. De aanpak was een blunder van formaat. Waar de parlementaire debatten de samenleving in het algemeen een redelijk goed beeld zouden moeten bieden voor de politieke ontwikkelingen in het land, was juist het parlement een ernstig obstakel voor de gemeenschap om daarover wat wijzer te worden. Wie in de politiek uiteenlopende belangen afweegt in het kader van besluitneming, zonder betrokkenheid van de belanghebbenden, volgt de windrichting en kan nimmer tot afgewogen beleidsbeslissingen geraken. Recentelijk nog is naar voren gekomen dat de landbouwminister geen vaste overlegstructuur kende met de landbouwsector. Nu is het de vraag of een aantredende bewindvoerder zorg moet dragen voor vaste afstemmings- en coördinatie mechanismen op het departement of dat hier een wezenlijke taak is weggelegd voor de departementsdirecteur als hoogste leidinggevende en organisator. Schrijver dezes is van mening dat het niet de taak is van de tijdelijk benoemde minister om de betrokkenheid van externe belanghebbenden vorm te geven, doch dat hier het organiserende vermogen van de hoogste ambtelijke leiding tot uitdrukking moet komen. Politieke en ambtelijke leiding van departementen moeten het geheel compleet maken, waarbij het ontwikkelen van de structuren van het departement in de eerste plaats de directeur regardeert. De regeringsleider 2015-2020 zal nu reeds het inbouwen van verantwoorde overleg- en coördinatiemechanismen op alle departementen gebiedend moeten voorschrijven, waarvoor de ambtelijke departementsleiding nadrukkelijk medeverantwoordelijk moet zijn. Het instituut van de ‘presidentiële commissie’ op departementen is zowel om tactische als psychologische redenen ten zeerste af te raden. Kennisspecialisatie waarop wij in Suriname nog sterk het accent leggen, moet plaatsmaken voor kennisintegratie waarbij uiteenlopende vakdisciplines betrokken worden bij het beeld- en besluitvormingsproces in de verschillende sectoren van het overheidsbeleid. Verwijten op dit moment zijn zinloos. Immers, dit proces is door geen eerder regime in ons land merkbaar ontworpen en tot ontwikkeling gebracht.
Stanley Westerborg
Organisatieanalist
[email protected]