In de media zijn de laatste tijd verschillende berichten verschenen over de mogelijkheid van het verkiezen van de president en vicepresident bij acclamatie.
Acclamatie is een fenomeen dat in het verenigingsrecht sinds jaar en dag als geoorloofde wijze voor het nemen van een besluit is geaccepteerd. Het is misschien goed de omschrijving van de “dikke van Dale” over dit begrip te citeren: “Acclamatie: bij acclamatie aannemen, verkiezen, met algemene goedkeuring aannemen, zonder hoofdelijke stemming”.
Uit het voorgaande blijkt dat ‘van Dale’ acclamatie ook beschouwt als een wijze van verkiezing. Ik deel echter het standpunt dat het nemen van een besluit bij acclamatie niet een verkiezing op zich is. In het verenigingsrecht komen we daarom in de statuten of het huishoudelijk reglement vaak de volgende clausule tegen: “Bij enkele kandidaatstelling wordt de voorgedragen kandidaat geacht bij acclamatie gekozen te zijn”.
Het woord geacht houdt dus in dat de betrokkene niet echt gekozen is, maar dat het verwerven van de desbetreffende functie gelijk gesteld wordt aan een verkiezing. Het nemen van een besluit bij acclamatie moet daarom als volkomen democratisch worden beschouwd. In het verenigingsrecht twijfelt niemand eraan dat we met een democratisch principe te doen hebben. Zou het voor het staatsrecht anders zijn?
Daar ik geen staatsrechtdeskundige ben, heb ik mij er niet in verdiept of er in als democratisch beschouwd wordende landen (bijv. de Verenigde Staten en Nederland) voor belangrijke functies steeds hoofdelijke stemming verlangd wordt. Het Surinaamse recht kan gezien worden als een loot van het Nederlandse recht, ook al zijn er vooral op het gebied van het staatsrecht belangrijke verschillen. Overigens houdt democratie niet per definitie in dat er altijd stemming over een bepaald onderwerp moet plaatsvinden. De methode die bijv. ook door onze binnenlandbewoners gebruikt wordt voor besluitvorming, de zgn. “krutu” namelijk het gereguleerd met elkaar bespreken van een vraagstuk totdat er overeenstemming is bereikt, beschouw ik ook als een democratische wijze van besluitvorming. Overigens is democratie in de zin van de helft plus één (of soms een gekwalificeerde meerderheid) ook niet alleenzaligmakend.
Vele denkers beschouwen onze vorm van democratie daarom niet als het beste, maar als het minst slechte systeem van besluitvorming.
Zoals ik het Nederlandse Parlement weliswaar van afstand heb meegemaakt, wordt ook daar soms gebruik gemaakt van het nemen van een besluit bij acclamatie, dat wil zeggen zonder hoofdelijke stemming.
De Surinaamse Grondwet
Artikel 83 lid 2 van onze Grondwet (GW) zegt dat alle besluiten van De Nationale Assemblee worden genomen met gewone meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen, met uitzondering van het bepaalde in lid 3 van dit artikel en in de artikelen 60, 71 lid 2 en 84 lid 4. Lid 3 zegt dat een meerderheid van tenminste 2/3 deel van het grond¬wet¬telijk aantal leden van De Nationale Assemblee is vereist voor het nemen van een besluit inzake onder andere het kiezen van de president en het kiezen van de vicepresident.
Het vorenstaande betekent m.i. niet dat een hoofdelijke stemming imperatief wordt voorgeschreven, maar het artikel zegt alleen maar dat voor het nemen van een besluit tot het kiezen van de president en de vicepresident ten minste 34 leden voorstander daarvan moeten zijn.
Organieke wet
De wet van 5 januari 1988 (S.B. 1988 no. 2) houdende regelen voor de kandidaatstelling en verkiezing van de president en de vicepresident van de Republiek Suriname, moet gezien worden als een organieke wet, d.w.z. een wet die de GW nader uitwerkt. Een organieke wet mag inderdaad niet in strijd zijn met de GW. Uit gesprekken met collega-juristen is mij gebleken dat laatstgenoemde wet geen algemene bekendheid geniet. Enkele onder hen waren zelfs verrast te horen dat er zo een wet bestond! Dit terwijl de wet in het verleden reeds enkele malen is toegepast. Artikel 8 van bedoelde wet zegt dat indien slechts één kandidaat voor het ambt van President wordt gesteld, wordt zulks ter vergadering door de voorzitter vastgesteld en wordt de kandidaat geacht bij enkele kandidaatstelling te zijn verkozen, mits ten minste tweederde van het grondwettelijk aantal leden van De Nationale Assemblee ter vergadering aanwezig is. Dit zelfde geldt voor het kiezen van de vicepresident. Ik zie niet in waarom deze wijze voor het nemen van een besluit tot het verkiezen van de president en vicepresident in strijd zou zijn met onze GW. Immers is acclamatie gebaseerd op een stukje juridische efficiëntie. Als reeds vooraf vaststaat dat de desbetreffende kandidaat de openstaande functie zal verwerven, is het toch niet zinvol daarover te laten stemmen? Stemmen kost altijd tijd en moeite en soms ook veel geld indien speciale voorzieningen getroffen moeten worden voor de stemming. Waarom zou men de desbetreffende organisatie (Staat) extra in de kosten jagen? Men zou hiertegen kunnen aanvoeren dat er personen kunnen zijn die tegen de voorgedragen kandidaat zijn. Maar als dit zo is, hebben deze personen het recht de vergadering niet bij te wonen en kunnen zij daardoor voorkomen dat het vereiste quorum aanwezig is.
De conclusie die door sommigen getrokken wordt, is dat de wet van 5 januari 1988 in strijd is met onze GW. In eerdere artikelen van mijn hand heb ik gesteld dat de beslissingen in een dergelijk geval gegeven zou moeten worden door het Constitutioneel Hof dat helaas nog niet is ingesteld. Alleen dit Hof kan volgens onze GW een wet onverbindend verklaren wegens strijd met de GW.
Carlo Jadnanansing