Gisteren is op bescheiden wijze herdacht dat in de tweede helft van de 19de eeuw in het belang van de plantage-economie, met als bekende uitbuiter de profiteur Nederlandse steden, ondernemers en bedrijven, Britsch-Indische arbeiders naar Suriname zijn gehaald. Ondernemers en bedrijven zijn stinkend rijk geworden van het zweet en bloed van de Britsch-Indische immigranten, maar ala ogri e tja wang boeng. De immigranten hadden een contract, een controlerend instituut, maar ook veel lasten en lijden. Kinderen die (in de buik van hun moeder) meekwamen overleden, de Surinaamse rimboe kwam niet altijd overeen met de situatie die men in India gewend was. De immigranten vormde gezinnen, vormden groepen van ‘kalkathia’s (mensen afkomstig /reizen vanuit Calcutta) en de ruimere familie was in eerste instantie de groep van djahaadjie’s (de mensen die met hetzelfde schip (‘djahaadj’) naar Suriname kwamen. Immigranten mochten niet contract na contract werken op de plantages. Meestal hield het na 2 contracten van in totaal 10 jaar op. Dan was het tijd om te kiezen. Een deel ging terug, maar een veel groter deel bleef. Men ging uitwaaieren naar ‘vestingen’ die opengesteld werden door de koloniale overheid. Weer ging men bos openkappen en wonen in hutten, maar nu voor de eigen progressie. De vestingsplaatsen breidden uit en werden bekende ‘Hindoestaanse’ buurten. Bij de nakomelingen groeide het besef dat ze een nieuw vaderland kregen. Suriname werd aangeduid als ‘hamara pyaara desh’ (‘mijn geliefd land’). Ontelbare liederen zijn in het Hindi en het Sarnami gezongen over Suriname. Dat gebeurde eerst in de Hindoestaanse ‘negro spirituals’ die ‘birha’s’ werden genoemd. Die hadden min of meer een vast patroon: eerst de pijn benadrukken die de immigranten hebben meegemaakt (door de scheiding met het geboorteland en de harde arbeid) en daarna de doorzetting en de kansen die het geliefde ‘Surinaam’ (zoals Suriname werd uitgesproken) met zich meebracht. De nakomelingen van de immigranten vormden hun identiteit verder met de baithak gana in ruime zin. Dat was een manier om steeds connectie te zoeken met de voorouders die hiernaar toe kwamen, maar ook om zich te bewijzen als Surinamer en zijn plaats in de Surinaamse samenleving op te eisen door zichzelf te zijn. In deze fase is onmiskenbaar de interactie met de andere Surinamers, met name de nakomelingen van de slaven. Dat is te horen in de manier waarop Hindoestanen hun drum zijn gaan bespelen: op tempo geschikt voor de dans om het leven te vieren. Deze ontwikkeling door interactie is alleen in Suriname te horen geweest en later geëxporteerd naar o.a. Trinidad. Ook in deze fase is Suriname grootschalig bezongen en vastgelegd op de langspeelplaten. De nakomelingen van de Britsch-Indische immigranten zijn Surinamers en dat komt omdat het land Suriname hun de ruimte heeft gegeven om zichzelf te zijn en zichzelf geestelijk en materieel tot ontwikkeling te brengen en te verrijken. Dat verrijken heeft te maken met de mengeling die de Surinaamse samenleving rijk is. Uit de reacties en de leefwijze op de vloer, blijkt dat de generatie Hindoestanen die nu aan zet is, zich gelukkig prijst van deze mengeling van verschillende bevolkingsgroepen. Deze nakomelingen zouden onvolledig zijn als de heterogene bevolking hen zou komen te ontvallen. Scholing, arbeid, business, sport en kunst en cultuuruitingen hebben gezorgd voor de volledige opname van de nakomelingen van de immigranten in de Surinaamse samenleving. De rol van de politieke participatie moet daarbij niet worden onderschat in relatie tot hoger onderwijs. Niet moet worden vergeten dat Creoolse leerkrachten, met name in de rurale gebieden, hebben gezorgd voor niet alleen het onderwijs, maar ook voor bevordering van het schoolbezoek. De Hindoestaanse gemeenschap in deze gebieden moet de namen van deze onderwijzers niet vergeten. Cruciaal voor het schieten van wortel in de Surinaamse samenleving waren met name onderwijs en een ondernemende geest.
In 2014 zien wij een vrij moderne levensstijl onder deze bevolkingsgroep. De beheersing van de main stream talen is beter, maar het besef over het verleden is minder evenals over de weg die voorouders hebben afgelegd. Dit besef is van belang om betere Surinamers te worden en bewust te bouwen aan het land Suriname. Er zijn sectoren waar deze bevolkingsgroep het goed doet, maar er zijn ook uitdagingen en knelpunten waar wij ontdekken dat de overheid ze over het hoofd ziet. Een van die uitdagingen is het overdadige alcoholgebruik op wat het lijkt steeds jonger niveau. Wat ook overmatig is, is het uitvallen van lager onderwijs en vroeg toetreden tot het arbeidsproces in gevaarlijke sectoren als de bouw- en constructie. De overheid heeft permanente programma’s om deze problemen aan te pakken, maar we zien dat de gebieden waar deze bevolkingsgroep in meerdere mate geconcentreerd is blijven wonen, niet wordt aangedaan. De focus ligt nog teveel en uitsluitend op volksbuurten in Paramaribo. Er lijkt een houding te zijn vanuit de regering dat deze groep stabiel en over geld beschikt, dus dat men er zelf wel uitkomt. Dat uitgangspunt is totaal verkeerd. Wat ook achteruit is gegaan, is de actieve beoefening van de volkssport voetbal, waar vroeger er meer participatie was. Het lijkt in brede mate onbekend te zijn dat het wel mogelijk en soms zelfs geboden is om studie te combineren met sport. Wat er nu zeker moet gebeuren is dat de geschiedenis met name op het culturele vlak goed wordt vastgelegd. Waar bijvoorbeeld de odo’s nog regelmatig worden gebruikt en zelfs bezongen, is het zo dat de ‘masla’ bijna aan het uitsterven is. Een uitdaging waarmee de groep nog zit, is de democratisering in de gezinssituatie. Op dit vlak is er verbetering opgetreden door de kleine gezinnen, waar de stemmen van de kinderen harder doorklinken. Met 141 Hindoestaanse immigratie is het ook tijd om feest te vieren. Suriname mag als een zegen worden aangeduid voor de nakomelingen van de immigranten die bleven. Voor het blijven moet grondig dank worden gezegd.