De districtsarts – laten we hem Bishleshak noemen – lag een uur te woelen in bed, bedacht dat het niks zou worden en stapte er toen maar weer uit. Hij nam een glas melk en ging aan zijn bureau een krant zitten lezen. Het was overal stil, zelfs de honden blaften niet. Hij las de sensationele krantenkoppen, maar zijn gedachten dwaalden af naar twee personen die in zijn hoofd waren blijven bungelen. Hij had ze die ochtend gezien. De één was een magere jongeman met een baardje en een gekwelde gezichtsuitdrukking. De ander was een lusteloze jonge vrouw die de hele dag alleen maar in bed wilde blijven liggen. Twee totaal verschillende mensen, die toch in een of ander opzicht op elkaar leken. Bishleshak had een passie voor zulke moeilijke gevallen.
De jongeman kon niet slapen en ‘s ochtends leek het alsof zijn hoofd tegen het bed was geplakt. Hij wilde een sterk pilletje om te slapen. Eerst had hij niet veel zin om te praten en door veel vragen raakte hij alleen maar geïrriteerd. Hij had geen zin om de vuile was buiten te hangen. Maar de gewiekste Bishleshak wist snel zijn vertrouwen te winnen en toen bekende hij dat hij gek werd van zijn ouders. Hij voelde zich gedwongen om alles voor ze te regelen. Ze konden niet zonder hem en hij kon ze niet loslaten. Hij had twee broertjes, de één zat in de gevangenis, de ander was nog zo speels als een kind. Zijn eigen leven was ondertussen een warboel geworden.
Een keer had hij geen zin om iets voor zijn ouders te doen. Zijn vader merkte toen op dat hij hun oudedagsvoorziening was, daarom had hij hem op de wereld gezet en zijn hele leven hard gewerkt om hem eten te geven, het was dus zijn plicht om zijn ouders te helpen. Vervolgens dreigde hij hem het huis uit te gooien. En als zijn vader zo tegen hem sprak, dan voelde de jongeman een woede in hem opkomen die als een wild beest aan een ketting in hem tekeerging. Hij had zin om de boel kort en klein te slaan en te verdwijnen.
De jonge vrouw had als een dood vogeltje op de punt van de stoel gezeten, met de handen in de schoot, het hoofd afgewend en de blik omlaag gericht. Ook zij wilde eerst niet praten. Ze zag er behoorlijk verfomfaaid uit, met haar uitgeschoten rode lippenstift en het ongekamde haar dat met een klemmetje achterin was vastgezet. Het was een intelligente en trotse jongedame, die het had geschopt tot manager van een bank. Maar een schokkende gebeurtenis had hier abrupt een eind aan gemaakt. Op straat was ze toevallig getuige geweest van een brute mishandeling. Bishleshak kwam erachter dat dit alleen de aanleiding was geweest en niet de oorzaak van haar troosteloze toestand. Ze liep al een tijdje langs de rand van de afgrond. De schokkende gebeurtenis had alleen een diepe ontevredenheid in haar leven naar boven gebracht. Als kind had ze alle taken naar zich toegetrokken en haar ouders hadden dat goed gevonden. Ze was de engel van haar ouders. Toen ze ging werken nam ze ook daar alles op haar schouders. Ze deed er altijd een schepje bovenop. Ze was een beetje grenzeloos in haar ijver. In ruil daarvoor was ze geprezen, op een voetstuk geplaatst en overal gerespecteerd. Maar nu was ze helemaal opgebrand. Ze werd verteerd door schuld en schaamtegevoelens. Ze had geen puf meer om zich aan te passen aan de verwachtingen van anderen, maar ze maakte ze zich wel doorlopend druk daarover. Met zachte stem zei ze tegen Bishleshak dat ze het liefst zou willen verdwijnen. Zo wanhopig was ze. In haar stem hoorde Bishleshak een verlangen om er niet meer te zijn.
Bishleshak rekte zich uit, draaide zijn hoofd langzaam linksom en rechtsom om te ontspannen. Hij kreeg zin in een broodje. Tijdens het smeren van zijn broodje had hij al lang bedacht wat het probleem van beide jonge mensen was, op grond van zijn ervaring en wat hij van hen te weten was gekomen. Beiden waren als kind op ongepaste wijze gebruikt door hun ouders. De rol tussen ouder en kind was op de kop gezet, de kinderen waren voor de ouders en het gezin gaan zorgen. De jongeman moest al heel vroeg op zijn broertjes letten, boodschappen doen, rekeningen betalen en met zijn ouders meegaan naar instanties. Zijn kracht en talent waren gebruikt om voor het gezin te zorgen, terwijl hij zelf langzaam tot stilstand was gekomen. En de jonge dame moest al vroeg haar zwakke moeder ondersteunen die haar belastte met haar eigen problemen en geheimen. Haar vader had haar talent ingezet om zijn zaakjes te regelen. Ze had niet de vrijheid gekregen om te ontdekken wie ze werkelijk was en wat ze echt wilde. Ze had zich steeds maar weer moeten aanpassen aan anderen om ze een goed gevoel te bezorgen. Nu was ze leeg. Ze wist niet wat ze wilde, behalve ergens naar toe vluchten waar niemand wat van haar zou kunnen vinden.
In de ogen van Bishleshak ondervonden beide jonge mensen nu de nadelige gevolgen van een opvoeding die niet goed genoeg was geweest. Ze waren vastgeketend aan de behoeften van anderen. En als ze zich probeerden los te maken, dan werden ze verlamd door gevoelens die te maken hadden met angst en spijt.
Beide jonge mensen verlangden naar vrijheid, maar de enige vrijheid die ze nog hadden was de vrijheid om niet meer te bestaan. De ruimte tussen het verlangen naar volmaakte vrijheid en zelfmoord was bij hen erg klein geworden. Ze hadden beslist hulp nodig om ze te bevrijden van hun ingebeelde angst, zodat ze in vrijheid op zoek konden gaan naar hun eigen succes en geluk.
Bishleshak gaapte. Zijn ogen brandden en zijn oogleden waren zwaar worden. Er was een aangename vermoeidheid in zijn lichaam geslopen en hij kroop maar weer zijn bed in. In de verte klonk, voortijdig, het hese gekraai van een haan.
D. Balraadjsing