Het ontbreken van een uitgewerkte regeling voor het parlementair enquêterecht verhindert de DNA-leden nog niet om in commissieverband onderzoek in te stellen naar bepaalde issues. Het onderzoek zal wel op bepaalde punten beperkt zijn (zoals verplichte verschijning, het horen van getuigen onder ede en het afdwingen van informatieverstrekking vanuit o.a. ministeries), maar helemaal aan handen en voeten gebonden is men niet. Bovendien is cruciaal het punt dat indien een enquêtecommissie een besluit van het parlement moet zijn, het voorstel van een minderheid toch zal worden afgewezen, ook omdat deze afwijzing door de oppositie zal worden uitgelokt (door beschuldigende wijze van formuleren). Wat voor zin zal dit recht dan hebben? Voor een DNA-lid uit de oppositie is het gemis van een uitgewerkt enquêterecht nu voelbaar. Het zou zijn functioneren als parlementariër in de context van de hedendaagse kwaliteit van het bestuur ernstig verhinderen. Eerder was het gemis van de wettelijke infrastructuur rond dit recht niet merkbaar. Maar uiterst vlekkeloos en feilloos was de vorige regeerperiode ook niet. Het gonsde toen ook van de geruchten, schandalen en onderhandse gunningen en wat dies meer zij. Feit blijft echter dat in het parlementair functioneren, het recht van enquête tot de meest essentiële middelen behoort als tegenhanger van het coalitiehuwelijk dat bezegeld wordt met een akkoord. Dit recht om zelf over te gaan tot onderzoek kan ertoe leiden dat kredietwaardige deskundigen erbij betrokken worden. Het enquêterecht vereist een samenleving die het eigen falen of afgaan onder ogen kan zien, maar ook politici die feiten niet verwarren met opvattingen. Het vereist een politiek die durft kritiek te accepteren. Het vereist ook onderzoekers en deskundigen met de nodige capaciteit, die wel schaars zijn. Maar nog schaarser is kader dat integer is en niet beticht kan worden van partijdigheid. Een product dat als voorbeeld kan dienen in verband met het enquêterecht lijkt te zijn het rapport Abendanon, dat aangehaald werd door de militairen om de ontevredenheid binnen het leger te illustreren eind jaren ‘70. Het rapport is weliswaar geen product van parlementariërs zelf, maar we gaan ervan uit dat dit rapport ergens een link had met een parlementair verzoek. Het rapport is een goed voorbeeld van hoe onderzoekscommissies de bevindingen van hun onderzoek vastleggen. In meer volgroeide democratieën zien we dat hoge ambtsdragers in het parlement worden uitgenodigd om zich in het openbaar te verweren, althans vragen te beantwoorden die eventueel voortvloeien uit of aan de orde zijn in het onderzoeksrapport. Het grootste probleem van een juridisch mogelijk maken van het enquêterecht in Suriname is de transparantie die verwacht zal worden vanuit de civil society. Een deel van de informatie – die niets te maken heeft met de staatsveiligheid – zal openbaar gemaakt moeten worden na een onderzoek. Het zou evengoed kunnen gaan om corruptie in een bepaalde zaak of op een bepaald gebied dat gepleegd is door een minister. De vraag rijst of de parlementariër die nu in de oppositie zit, mee zou werken aan een parlementaire opdracht tot een onderzoek als een minister uit zijn politieke partij of zijn groep binnen de politieke partij of ‘zijn’ president, onderwerp van discussie zou worden. Uitwerkingen van het enquêterecht zijn confronterend, waarin ook deskundigen betrokken worden. Zij worden als het ware meegesleept in conflicten die primair politiek gemotiveerd zijn. Het recht van enquête is het recht van een parlement om over een bepaalde zaak een onderzoek in te stellen. Zo’n onderzoek heet een parlementaire enquête. Als het parlement vindt dat een bepaalde affaire tot op de bodem moet worden uitgezocht dan mag het daar een onderzoek naar instellen. Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een enquêtecommissie. De commissie van parlementariërs die de enquête uitvoert, kan getuigen verplichten te verschijnen en moet hen onder ede kunnen horen. De commissie kan getuigen (ambtenaren, burgerij, deskundigen, ondernemers) dwingen inlichtingen te verschaffen.
Opgemerkt moet worden dat onderzoek naar een bepaalde affaire door een aantal DNA-leden nu toch wel mogelijk is zonder dat daarover een parlementair besluit is genomen en er uitgewerkte wetgeving bestaat ten aanzien van het enquêterecht. Een beperking zal wellicht wel zijn dat getuigen niet onder ede zullen kunnen worden gehoord en niet verplicht zijn mee te werken. Men is ook niet verplicht informatie aan de commissie ter beschikking te stellen (vb. (geheime) dossiers). Men kan toch wel het bestaan en de opdracht van een parlementaire commissie bekendmaken en deskundigen uitnodigen voor hun visie. Men kan ook als DNA-lid informatie opvragen op betreffende ministeries. Deze informatie kan echter gemakkelijker geweigerd worden als het enquêterecht niet grondwettelijk verankerd is. Als men oprecht overgaat tot onderzoek kan met tot maatschappelijk geaccepteerde resultaten komen en zal men het ook kunnen delen met de civil society. Het ontbreken van het enquêterecht kan zeer goed dienen als een excuus, omdat het ene onderzoek ook zal leiden tot het onderzoek van het andere. Het enquêterecht zal niet binnen korte tijd nader geregeld worden bij wet. Tot die tijd kan het ontbreken daarvan als een excuus dienen. Het kan geconstateerd worden dat er een bepaalde gewoonte is in Suriname om een inadequaat functioneren te wijten aan haperende uitwerking van de grondwet. Zo werd lang uitgekeken naar de SER, die toen het kwam toch nooit goed heeft gefunctioneerd. Nu zitten we te springen om een Constitutioneel Hof dat alle juridische en grondwettelijke onvolkomenheden zal wegwerken. Het enquêterecht is interessant als het bestemd is voor een minderheid van de DNA-leden bijvoorbeeld 1/3 deel. De Nationale Assemblée heeft het recht van onderzoek nader te regelen bij wet, bepaalt artikel 79 van de grondwet. Inderdaad is het geboden dat het enquêterecht nader wordt geregeld. Daarbij zijn de bevoegdheden van de enquêtecommissie, verplichting tot medewerking, de bescherming van de personen die verplicht zijn medewerking te verlenen tegen bijvoorbeeld rancune, dwangmiddelen, verschoningsgronden en openbaarheid. In de tussentijd kan men toch innovatief tot min of meer dezelfde uitkomsten komen middels onderzoek wanneer men het goed aanpakt. Probleem voor de oppositie is wel dat men zelf flink wat heeft toegestaan in de voorgaande regeerperiodes.