Het is de laatste tijd opvallend dat er veel onrust is op het arbeidsveld in termen van werkneerleggingen. We hebben het dan over de situatie op de havens, bij de vuilophaal en bij de crèches. Stuk voor stuk gaat het om strategische sectoren. Bij een langdurige en wijdverbreide staking zal het leiden tot ontwrichting van de samenleving. Daarom moeten opdrachtgevers en werkgevers in deze sectoren het tot een bedrijfsbeleid maken om conflicten te voorkomen. Een bepaalde energie en een deel van het bedrijfskapitaal moet daarin worden geïnvesteerd. De overheid heeft in deze door het in stand houden van bepaalde wetten en decreten ervoor gezorgd dat er een ontvankelijk milieu is ontstaan voor economische verhoudingen met minimale conflicten. De situatie bij de vuilophalers is niet primair tussen werkgever en werknemer; het is meer een conflict tussen opdrachtgever (regering/OW) en dienstverlener / opdrachtnemer (de vuilophalers). Maar aan het einde van de keten zijn er wel werknemers en hun gezinnen betrokken in het meerzijdig geschil met OW. In de eerste plaats is opvallend de krasse taal die gebezigd is door de vuilophalers, maar incorrect waren ze niet in hun communicatie naar buiten toe. De opdrachtgever OW had het over agenda’s en deed erop duiden dat de ontevredenheid vanuit de vuilophalers vanuit een bepaalde hoek zou zijn geïnstigeerd. Wanneer men woorden van gelijke strekking bezigt, dan weten wij dat men doelt op een politieke instigatie. Suriname is klein en als er onder de vuilophalers er misschien sympathisanten zijn van de oppositie of ze deel uitmaken van de vertegenwoordigende lichamen (rr of dr) dan is dat gauw te achterhalen en is het ook gauw bekend. Tegelijk ontstaan er dan ook twijfels over de wijze waarop men opdrachten gegund heeft gekregen, omdat dan in elk geval de kansen potentieel aanwezig kunnen zijn geweest om via politieke beïnvloeding aan opdrachten te komen. Of dat het geval is, weten wij niet. Wat we wel aannemelijk achten, is dat het aantrekken van deze vuilophalers dateert uit de NF-periode. Nu weten wij dat er bij de coalitie een bepaalde benadering bestaat over ‘beurten’. Wanneer een bepaalde ondernemer zijn beurt heeft gehad (kennelijk bedoelt men daarbij dat men de gunst heeft gehad om overheidsopdrachten uit te voeren), men niet moet klagen als men een gunst geeft aan een andere ondernemer. Dat dreigt nu dus te gebeuren. De contracten die er bestaan tussen de overheid en de dienstverleners zijn volgens de OW-minister door hem opgeschort. Wat deze opschorting precies inhoudt is niet uitdrukkelijk gezegd, maar het komt erop neer dat de dienstverleners bevrijd/ontheven worden van hun verplichting om diensten te leveren. Of dit logischerwijs als rechtsgevolg heeft dat de betalingsverplichting ook is opgeschort vanuit de opdrachtgever is de interessante vraag. Door de dienstverleners is immers niet direct aangegeven dat men het werk wilde neerleggen. De vraag rijst ook of het mogelijk is dat men zonder consequenties de contracten opzegt. De kans is groot dat betalingsverplichtingen zullen blijven voortbestaan. In elk geval moet hier ervoor gewaakt worden dat men de ene politiek gemotiveerde dienstverlener niet vervangt met een andere. Dat er ondernemers zijn die zich mogelijkerwijs hebben kunnen laten regelen, is nog geen rechtvaardiging voor de huidige opdrachtgever om hen opzij te zetten en eigen mensen te accommoderen. Dat is een werkwijze die vaak voorkomt in landen met een serieus corruptieprobleem zoals Suriname. Oneerlijke gunningen kunnen voorkomen worden door transparante en eerlijke gunningen. Corrupte gunningen leiden niet tot duurzame banen en creëren op den duur armoede.
Wat de andere stakingen betreft, moet aangegeven worden dat werkgevers weinig ruimte in ons systeem hebben om de verplichtingen die kleven aan hun hoedanigheid, te ontlopen. De Surinaamse wetgeving is duidelijk. Werkgevers dienen samen met werknemers te werken aan het wegwerken van risico’s die kunnen leiden tot onvrede bij werkers. Daarom is het van belang om partnerschappen aan te gaan met de werknemers en overleg te hebben in tijden van oorlog, maar ook in tijd van vrede. Het overleg voeren en peilen van de gevoelens van de werkers gaat gemakkelijker als ze gegroepeerd en georganiseerd zijn en er minimale overlegmomenten zijn. Ook hier moeten wij opmerken dat de partijen elkaar niet zien als vijanden, maar als partners. Het is een plicht van de werkgever, in verband met ethisch verantwoord ondernemerschap, dat hij zich ervan vergewist dat hij de werknemer geen onrecht aandoet. Overleg kan hem die garantie enigszins geven. De conflicten die nu gaande zijn, zijn te voorkomen. Het vereist wel twee partners die willing zijn en dat is geboden.