Moslims hebben wereldwijd dezer dagen het offerfeest ofwel de Ied-ul-Adha gevierd. Het offerfeest wordt bij de Hindoestaanse moslims ook wel aangeduid als Bakra Ied (bakr is de aanduiding van ‘koe’ in het Arabisch) of Qurbani (dat in het Urdu ‘offer’) betekent. Het offerfeest staat in onze multi-etnische samenleving in enige mate onder druk, vooral in de Hindoestaanse gemeenschap. Bij de Hindoestaanse moslims wordt vanuit de Koran en de gewoontes van de laatste profeet geboden om het offer te brengen, als symbool voor het reinigen van het innerlijke en het bestrijden en verdrijven van de innerlijke kwaad dat huist in de harten van de mens. Aspecten van dit innerlijke kwaad, zoals boosheid, hebzucht en jaloezie worden immers ook in de Hindoeleer erkend als de grootste vijanden van de mens. De geloofstegenstrijdigheid in de Hindoestaanse gemeenschap heeft in de fase direct na de afschaffing van de Hindoestaanse immigratie hier en daar tot spanningen geleid tussen Hindoes en Moslims, waarvan de bekende was te Livorno begin jaren ’30 van de vorige toen de politie moest optreden. Tijdens het offerfeest worden doorgaans stieren en schapen volgens de islamitische halaal-richtlijnen geslacht. In het kort komt dit erop neer dat het slachtproces hygiënisch en zonder zware belasting van het te slachten dier moet voltrekken. Dit laatste betekent dat het proces van transport adequaat moet zijn en het slachtproces zelf snel en pijnloos. In Arabische landen worden ook kamelen geslacht. De traditie en verplichting tot de Ied-ul-Adha heeft een met de Christenen en Joden gedeelde geschiedenis. De oorsprong hiervan is te herleiden naar de opdracht volgens het Oude Testament aan de profeet Abraham om zijn zoon te offeren, waarmee God de standvastigheid van het geloof beproefde. Uiteindelijk beval God om een schaap te offeren die in de struiken verstrikt was geraakt. Volgens een gezegde van de laatste profeet in de Islam is het ook een gebod om het vlees te delen met de buurt en nieuwsgierigen. Daarmee lijkt te zien voorzien dat de Islam steeds in multi-etnische en multi-culturele samenlevingen verzeild zou raken en dat was het min of meer al in de tijd van de genoemde profeet met christenen, joden en polytheïsten.
Net als het vasten bij de moslims is ook het offeren verschillend met vergelijkbare ceremonieën in andere geloofsleren. Het offerfeest is er niet om een God te plezieren, maar geldt als symboliek en herinnering dat de mens zich regelmatig moet beraden over zijn levenswijze en over de mate waarin de innerlijke vijanden de geestelijke ontwikkeling verhinderen. Het dier dat geofferd wordt staat in feite voor het dierlijke in de mens ofwel zijn lagere ongecontroleerde begeerten. Dit betekent dat het uiterlijk offeren van het dier de mens herinnert aan de noodzakelijkheid van het offeren van het dierlijke in hem. Met dierlijkheid wordt bedoeld de kwade gewoonten als gierigheid, hebzucht, haat, meedogenloosheid, intolerantie en asociaal gedrag, schreef hadji Majeedkhan Abdul heel treffend. Bij het verdelen van het vlees wordt weer de nadruk gelegd op de tweede zuil van de Islam namelijk het geven van aalmoezen en het regelmatig gedenken van armen en afhankelijken.
In de moslimwereld gaat het Offerfeest samen met de grote bedevaart of de Hadj. De hadji schrijft dat door het ondernemen van de bedevaart de moslim veel meer over gelijkheid en broederschap, leert en ervaart. Tijdens de hadj wordt een eenheid gedemonstreerd van miljoenen mensen van verschillende herkomst. In het levensverhaal van Malcolm X is duidelijk te lezen hoe zijn kijk op de etnische verhoudingen in zijn land Amerika en de wereld drastisch veranderde na deze bedevaart.
De Surinaamse moslim moet tot het besef komen dat het bij het Offerfeest niet gaat om consumptie maar een diep spirituele zaak met bezinning. Het besef moet er vanuit de overkoepelende organisaties beter bevorderd worden dat het welzijn van dieren hoog op de agenda moet staan. Het feest moet in het teken staan van de barmhartigheid die wij moeten kweken als mens tegenover de medemens en de schepselen en de natuur. De out-put van dit feest moet ook bestudeerd worden door gemeenten. Uit de bewegingen en gedragingen in het maatschappelijk leven blijkt dat het effect van participatie aan het Offerfeest uitblijft bij een groep, met name als gekeken wordt naar het ontbreken van ethiek en beginselen bij bepaalde met dit feest gerelateerde groeperingen in de politiek. Het Offerfeest mist dus effect bij een deel van de gelovigen die een prominent politiek leven hebben en blootgesteld zijn aan het publieke oog met hun handel en wandel. Een grote uitdaging aan de Surinaamse moslimwereld in verband met Ied-ul-Adha is het verheffen van dit feest tot meer nationale proporties. Uit de laatste volkstelling blijkt dat ca. 13.9% van de bevolking moslim is. De groep groeit zeker naar beweerde groeischattingen trager en is daarbij nummer 3 met een groei van 13.2% in de afgelopen 10 jaar. Door trage groei bij de Hindoestanen en de Javanen zal de groei waarschijnlijk verder terug vallen. Maar de uitdaging blijft voor deze groep om de rest mee te nemen in de festiviteiten, waarbij aan de ene kant de eenheid van de natie verder wordt versterkt en aan de andere kant de nadruk wordt gelegd op de moraal achter dit feest. Wat we nog missen zijn de openbare lunches (en diners) die de moslimgemeenschap met het vrijgekomen vlees geeft met rund, schaap en eventueel kip op het menu, ‘totdat de voorraad strekt’. Bij de djama masjids (hoofdmoskeeën) zouden deze openbare maaltijden – mede vanwege de openbare uitnodigingen – en prachtige (toeristische uitbuitbare) beelden van het gemengd samengaan van het Surinaamse volk kunnen weergeven. De Ied-ul-Adha kan een bindmiddel zijn dat nog niet wordt uitgebuit, huiswerk voor de overkoepelende organisaties.