Het grondenrechtenvraagstuk is een problematiek die we geërfd hebben van de kolonisator. Het gaat in deze specifiek om de Inheemse en Marrongemeenschappen. Na de onafhankelijkheid in 1975 ontstonden heel wat problemen, omdat men ervan uitging dat er gelijke rechten gelden voor iedere Surinamer en dat dus ook in de traditionele woongebieden van deze twee groepen. Er ontstonden erupties toen er hout- en goudconcessies door de overheid werden uitgegeven. “U moet zich voorstellen wat in de dorpelingen omgaat als ze naar hun kostgronden gaan en het er niet meer is, omdat de ondernemer aan wie de concessie is verleend, economische activiteiten gaat ontplooien. De ondernemer die de grond kreeg toegewezen van de overheid”, zei minister Stanley Betterson in het actualiteitenprogramma van RBN, Kal Aaj Aur Kal. De regering Wijdenbosch heeft in 2000 een poging ondernomen om deze zeer complexe materie aan te pakken in wat heette het ‘Boeskondre Protocol’. Daarvoor waren er ook pogingen ondernomen, doch tevergeefs. In 2000 heeft Wijdenbosch getracht om middels een presidentieel besluit te formuleren wat de rechten van Inheemsen en Marrons zijn. “Die conferentie is niet geworden wat men ervan had verwacht, daarna is er een aantal pogingen ondernomen zonder resultaat.” De Saramaccaanse stam heeft uiteindelijk de Staat voor het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten in Costa Rica gedaagd. In 2007 heeft het Hof vonnis gewezen wat bij ons bekend staat als het Saamaka-vonnis. Dit vonnis behelst onder andere dat het Hof de rechten van deze niet- inheemse minderheid erkent betreffende de natuurlijke hulpbronnen die in hun woon- en leefgebieden voorkomen.
Drie factoren maken het besluit relevant. Allereerst, dat bepaalde stammengroepen meer verwant zijn aan inheemse gemeenschappen dan andere etnische, linguïstische of religieuze minderheden op het gebied van de rechten die zij bezitten. Ten tweede, men neemt een op zich ontwikkelende beginsel van het volkenrecht en maakt het tot een bindende norm in Amerika, een test om toekomstige interpretaties te begeleiden van artikel 21 van het Inter-Amerikaanse Verdrag. Tot slot, heeft het Hof opgenomen dat de rechten van de bevolking een actuele bijdrage moeten leveren aan de huidige debatten over de betekenis en de draagwijdte van deze rechten. Betterson zegt dat in navolging van het vonnis een ‘Grankrutu’ is gehouden in 2011, waarbij er getracht is een oplossing te brengen betreffende de uitvoering van dit vonnis, echter is het niet geworden wat men ervan had verwacht. Feit is, dat we zien dat er nu meer dan ooit stappen worden ondernomen om na te gaan hoe het grondenrechtenprobleem kan worden opgelost. Het is niet zo simpel, Suriname is een grondgebied; we houden zeker wel rekening mee dat er minderheden zijn die toch wel andersoortige rechten kunnen hebben en waarvan de overheid moet nagaan hoe dat anders geregeld kan worden, zodat de mensen recht krijgen waarop ze aanspraak maken.
Een grote dwarsligger is de concessiekoorts. Vele concessies zijn de afgelopen jaren uitgegeven en nog steeds is dat het geval. Dat stoort bepaalde woongemeenschappen. Betterson werd gevraagd of zijn departement wordt gekend bij het besluitvormingsproces om concessies toe te kennen, alhoewel het besluitvormingsproces in handen van het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen ligt. De bewindsman benadrukte dat alvorens er een concessie wordt uitgegeven de gemeenschappen geconsulteerd moeten worden via de districtscommissaris die een buurtonderzoek laat doen en het advies van dat onderzoek kan worden overgenomen door de dc en doorgestuurd worden naar het betreffende ministerie dat de concessie wil gaan uitgeven. “Wat we wel hebben gezien is dat in het verleden het voorgekomen is dat zaken erdoor zijn geglipt. Hoe en waarom, dat weten we niet. Het is nu zaak dat de regering deze zaken oplost. Feit is dat er concessies zijn uitgegeven; de vraag is wat ermee te doen.” Betterson is de menig toegedaan dat het niet verstandig zou zijn om grote concessies die zijn uitgegeven en die van belang zijn voor het ontwikkelen van bepaalde gebieden, in te trekken. Wat verkeerd is gegaan in het verleden moet opgelost worden en nu moeten zaken wel rechtlijnig gaan lopen. De bewindsman kon geen concrete maatregelen opnoemen hoe deze issue aan te pakken.
Terugkomend op het Saamaka-vonnis zei de bewindsman dat de Staat Suriname is veroordeeld zich in het woongebied te onthouden van alle zaken die inbreuk kunnen maken op de rechten. Wat de uitvoering van het vonnis betreft zei de bewindsman dat de overheid in feite alles heeft gedaan behalve de regelgeving. Het is in deze heel belangrijk om aan te geven wat nou precies de rechten zijn van het traditioneel gezag en wat de regels zijn die daarbij horen. De regelgeving zou het gebied van de mensen moeten afbakenen en het moet op een kaart duidelijk aan te wijzen zijn waar het Saramacaans gebied precies ligt. Wat niet inhoudt dat de overheid geen activiteiten mag ontplooien in dat gebeid. Wanneer de overheid zulks wil doen moet het consultatiemechanisme in werking treden, middels het zogenaamde FPIC-principe, waarbij de mensen van tevoren geconsulteerd moeten worden en dat ze moeten instemmen met een bepaalde project dat de overheid wil uitvoeren. Het vonnis gaat zelfs zover dat wanneer de overheid natuurlijke hulpbronnen vindt waar er een dorp gevestigd is, deze verplaatst mag worden, echter moeten de mensen instemmen en gecompenseerd worden. Het vonnis zegt helemaal niet dat er een ‘muur’ moet worden opgetrokken om het gebied. De bewindsman zei tot slot dat als het vonnis niet of gedeeltelijk maar uitgevoerd wordt, de Staat de gevolgen niet altijd kan overzien; het hangt af van de opstelling van de internationale gemeenschap. Mensenrechtenissues staan hoog op de agenda. Wanneer we ons niet houden aan het vonnis kan het gaan betekenen dat de internationale gemeenschap zich terughoudend zal opstellen jegens Suriname, met alle gevolgen van dien.