Tijdens verkiezingscampagnes komt van alles voorbij. Politici en ambtenaren die kruizen, teffillins of keppeltjes dragen, worden vaak geprezen voor het omarmen van hun ‘traditie’, ‘erfgoed’ of ‘religieuze vrijheid’.
Het is opvallend hoe deze zelfde mensen hun religieuze identiteit gebruiken als een legitimatiebewijs om zichzelf zichtbaar te maken en steun te winnen.
Het is menselijk om je identiteit te uiten, of dat nu gaat om verzet tegen armoede, solidariteit met je gemeenschap of het openlijk beleven van je geloof. Toch worden sommigen vaak anders behandeld dan anderen wanneer ze hun religieuze overtuigingen tonen. Dit roept vragen op over hoe we religieuze vrijheid definiëren en toepassen.
Waarom wordt het ene geloof gezien als een waardevol onderdeel van de samenleving, terwijl het andere als een bedreiging wordt gezien?
Het antwoord lijkt te liggen in vooroordelen en angst voor het onbekende.
Maar in een wereld die diversiteit zou moeten vieren, moeten we streven naar gelijke behandeling voor iedereen, ongeacht hun geloof of achtergrond.
Verkiezingstijd is een moment waarop politici hun waarden en identiteiten tonen. Laten we ervoor zorgen dat deze waarden inclusiviteit en gelijkheid omvatten, in plaats van dubbele standaarden te hanteren.
Religieuze vrijheid moet voor iedereen gelden, niet alleen voor degenen wier geloof al geaccepteerd is.
Het is tijd om hypocrisie aan te kaarten en te streven naar een samenleving waarin iedereen zichzelf kan zijn – zonder angst voor stigma of discriminatie.