Het zijn niet alleen de tastbare werken die als wapenfeiten van een politieke partij dienen, maar ook de immateriële zaken die een bijdrage leveren aan het welzijnsgevoel van de burgerij, de kiezers. Er is de laatste tijd veel ophef ontstaan over uitgaven vanuit de ministeries, sommige ministeries meer dan anderen. Wij zeiden eerder dat het de president is die verantwoording verschuldigd is aan het parlement en daarom ook verantwoordelijk is tegenover het volk. De ministers vallen onder hem; bewindslieden die niet in het gareel lopen en de positie van de president in gevaar brengen, zijn dan rijp om een serieuze aanmaning te krijgen om te veranderen en vervolgens te worden bedankt. Het in gevaar brengen van de positie van de president, in termen van het moeilijker maken voor de president voor het afleggen van verantwoording voor wanbeleid van een minister, behoort een grote drijfveer te zijn om ministers te vervangen. Het feit dat er veel geld is uitgegeven, in relatie tot de ontvangsten, is door geen partij in de politiek ontkend. Wel is er verschil van mening over de grote oorzaak van de verspilling. Waar de president het zocht in de kringen van ambtenaren die ergens op een of meerdere ministeries structureel erop los zouden eten en drinken, keken de DNA-leden die ook over informatie beschikken, aan beide zijden, in de richting van een ministerie dat veel uitgeeft aan infrastructuur en de bouw van werken. De burgerij die in de kleine samenleving veel contacten heeft en ook dingen rondom hem heen ziet gebeuren, kijkt ook in de richting waar de DNA-leden kijken. Gesteld kan dus worden dat er een verschil van inzicht en benadering bestaat tussen de president en ‘zijn’ DNA-leden van de coalitie. Hier en daar tonen de Palu-DNA-leden veel meer blinde loyaliteit dan die van zijn eigen partij. Wij willen geen onderhandse gunningen meer, tenzij er valide gronden bestaan, zegt coalitie in DNA als reactie op de uitgaven van de regering de laatste dagen. Wij konden voor de miljoenen aan onderhandse gunningen die er zijn gekomen, waarbij afgeweken werd van het houden van openbare aanbestedingen, geen valide gronden vinden, simpelweg omdat er nergens publiekelijk getracht is om de afwijking te verantwoorden. Bij het laatste geval waar het ging om 65/75 auto’s is getracht om verantwoording te geven van de noodzaak om af te wijken, maar daarin is men zeer minimaal in geslaagd. Men zei gewoon door te zullen gaan als vergelijkbare situaties – welke situaties nooit zijn beschreven – zich zouden voordoen. Vanuit de ministeries waar de meeste onderhandse gunningen plaatsvinden is niets vernomen.
Het uitgangspunt van de coalitie nu dat er geen onderhandse gunningen gedaan moeten worden, tenzij er een valide grond is, duidt erop dus dat er wel een patroon is van onderhands gunnen zonder dat er valide gronden worden aangedragen. In principe moeten de gronden voor de onderhandse gunning en het afwijken van het houden van een openbare aanbesteding limitatief in de wet worden opgesomd. Aangezien de praktijk niet helemaal in de toekomst te voorzien is, kan in de gronden een meer algemeen geformuleerde grond geformuleerd worden die ruimte laat om in geval van concrete gevallen die niet expliciet in de wet zijn genoemd, na te gaan of die een afwijking van de openbare aanbesteding zouden rechtvaardigen. De willekeur wordt zo geminimaliseerd. De aanbestedingsprocedure in ruime zin is in Suriname toe aan een grondige evaluatie en aanpassingen. Men moet daarbij als richtsnoer gebruiken de heel specifieke aanwijzingen die door het monitoringsmechanisme zijn gegeven aan de OAS-lidlanden in het kader van het Inter-Amerikaans Anticorruptieverdrag dat door ons is geratificeerd.
Er was dus een patroon van willekeurig onderhands gunnen. Doorgaans gaan daarbij gepaard overfacturering en bevoordelen van vrienden en kennissen op basis van ‘voor wat hoort wat’. Een ander patroon is – afgaande op de woorden van de coalitieleden die opkomen – dat dit proces van onderhands gunnen door coalitieleden werd ondersteund. Want men zegt dat men ‘dat proces niet meer zal ondersteunen’. Daarmee kan dan tegelijk de conclusie worden getrokken dat de coalitieleden in DNA ook debet zijn aan de tijdelijke liquide situatie en de verspilling van belastinggeld. Dus hebben de leden hun parlementaire controlewerk veronachtzaamd en dat is wel een kwalijke zaak.
Maar wat opmerkelijker is, is de zogenaamde ‘patstelling’ tussen de coalitieleden en de president. Het ingenomen standpunt van de coalitie kan worden opgevat als een bedekt protest tegen de president die veel uitgaven heeft geaccordeerd met zijn toestemming. De president is dus ook debet aan de tijdelijke liquide situatie die er zou zijn en de verkwisting. Opmerkelijk is dat geen NDP’er het voortouw neemt, maar een exponent uit een andere MC-partner. Uitgegaan wordt dat alle coalitieleden achter het standpunt staan. Anders is dit een protest van sommige MC-partners tegen de dominante die de president leverde. Als NDP er niet bij zou zijn, dan zou het protest ook gezien kunnen worden in het licht van het niet mee kunnen profiteren van bepaalde groepen in de coalitie.
Los van het politieke spel is de burger meer geïnteresseerd in zijn dagelijks leven, waar een gezin moet worden onderhouden en een basis moet worden gelegd door investeringen in onderwijs en door besparingen. Ook het bedrijfsleven moet in staat zijn werkgelegenheid te kunnen aanbieden en dat kan alleen als het zakelijke milieu niet verder verpest wordt. De president was in zijn benadering op zijn zachtst gezegd selectief en ontzag een deel van de grote verspilling. Nu bestaat de hoop dat met de begeleiding van de coalitie voorkomen wordt dat de situatie escaleert, maar dat juist het tij keert. Iedereen heeft daarbij belang, ook de politiek.