In de Raad van Ministers en binnen de regering is geen sprake van interne coaching. Dat zien we aan de manier waarop totaal incompetente ministers afgaan en eigenlijk niet bijdragen aan de ontwikkeling van Suriname, dus het oplossen van vraagstukken, maar juist aan het vernietigen van de toekomst.
De president van de Republiek Suriname is verantwoordelijk voor het formeren van de regering of correcter gezegd, het aanstellen en ontslaan van ministers. Profielen van ministers staan niet in de Grondwet, maar uit bepalingen kan worden afgeleid dat er bijvoorbeeld geen sprake moet zijn van belangenverstrengeling. Het hoeft in principe nergens te staan dat ministers, omdat ze ook in DNA gevraagd worden verantwoording af te leggen en ook media-optredens tot hun kerntaak behoren, ook over een stuk basiskennis dienen te bezitten over de beleidsgebieden van het ministerie waaraan ze leiding moeten geven.
Een aantal niet-technische vaardigheden horen ook bij het ministerschap zoals het benaderen van verschillende situaties zoals vermeende corruptie, menselijk leed, plichtsverzuim van ambtenaren en openbaarheid van bestuur.
We hebben eerder een heel hard maar zuiver oordeel gehad van het IMF over de uitvoering van de sociale paragraaf van de deal die de regering met dit financieel instituut heeft. De paragraaf van de sociale zekerheid wordt door IMF wel gevolgd maar de inrichting en de uitvoering ervan wordt overgelaten aan de nationale regeringen omdat nalatigheid op dit stuk leidt tot politieke complicaties in de zin van een moeilijke verkiezing en sociale onrust. Echter hebben we in Suriname gezien dat dit besef van politieke afbraak van een haperend sociaal programma als tegenhanger van en compensatie voor de economische paragraaf met diep ingrijpende interventies, ook heeft ontbroken bij de huidige regering.
We hebben een minister gehad die wel bij de les was maar die niet in staat was zijn apparaat te motiveren om bijvoorbeeld hulpbehoevenden te bedienen middels een open-deur-politiek van de wijkkantoren. Het geld was er om conditional cash transfers te doen, maar slechts 10% van de begrote en beschikbare middelen was door Sozavo aan de burgers en huishoudens in problemen uitgekeerd. Ook de ‘conditions’ om de uitkering te blijven krijgen zijn niet helder omschreven, omdat het nooit de bedoeling kan zijn dat hulpbehoevenden in die situatie van onafhankelijkheid blijven. Door falen van de minister is hij nu vervangen, maar deze minister is nog zwakker dan haar voorganger. Deze minister ontbeert alle vaardigheden om een minister te zijn van een ministerie als SoZaVo dat veel te maken krijgt met armoede, acute nood en menselijk leed. De minister mist het empathisch vermogen dat een minister op zo een ministerie behoort te hebben. De minister kwam met zijn antwoorden over kindermishandeling in kinderhuizen ‘as we speak’ harteloos dus totaal incompetent over. Het is een minister die op een stoel zit zonder eerst in de spiegel te hebben gekeken of ze een moeilijke job wel aan kan.
Als een minister door wanprestatie wordt vervangen, dan moet een betere in de plaats worden gezet, niet eentje die van te voren merkbaar incompetent is. Als persoon kan de minister kwalijk worden genomen dat ze een ambt accepteert en ambieert waartoe ze totaal niet geschikt is. Deze minister past niet eens bij een hoofdfunctie op een ministerie, laat staan als onderdirecteur of directeur. We vragen ons af welke overwegingen de eindverantwoordelijke, dat is de president, in overweging heeft genomen om de minister te benoemen. Heeft hij überhaupt in de huidige politieke constellatie binnen de coalitie de ruimte om minister aan een eigen beoordeling te onderwerpen? Het lijkt er niet op. Het lijkt erop dat de president niets te bepalen heeft over ministers die voorgedragen worden door coalitiepartners, zeker niet van de ABOP. En daardoor blijkt nu hoe onverantwoord ook de ABOP omgaat met het landsbestuur. Dat zien we nu ook met de invulling van de post van Binnenlandse Zaken. De persoon met de ervaring om BiZa te leiden in deze cruciale periode, die moet benoemd worden als onderminister zodat de minister niet afgaat. Die mag de intellectuele capaciteit wel hebben, maar BiZa heeft hij van binnen niet gezien. Met de organisatie van de verkiezingen was hij nooit belast, wel was onderdeel van een centraal hoofdstembureau.
Overigens, BiZa is beleidsmatig veel meer dan alleen de burgeradministratie en de organisatie van de verkiezingen.
We hebben in Suriname dus een politieke cultuur, vanaf de periode van Venetiaan – zie de situatie met de PL-minister Jong Tjoen Fa – dat waarbij de president eigenlijk de facto alleen formeel de ministers benoemd. De adviezen en voordrachten die hij krijgt van coalitiepartners zijn nu bindend en dat is in strijd met de Grondwet en de verantwoordelijkheid die toebedeeld is aan de president.
De minister van SoZaVo had als goed mens – en niet eens als minister – moeten zeggen dat zij een spoedgesprek in het weekend met de kindertehuisbesturen zal hebben om de zaken te onderzoeken en bespreken. Ook had ze moeten zeggen dat ze terstond aangiftes zal doen als de minister belast met kinderaangelegenheden, maar waarschijnlijk weet ze niet eens dat ze vooral in internationale context van het VN Kinderrrechtenverdrag de focal point van Suriname is. En ze had moeten aangeven dat ze al eerder maatregelen heeft getroffen.
We zien dus dat Surinaamse politici door de jaren heen het niet meer nauw nemen met het ambt van minister. Het is gewoon een job geworden voor veel partijen, met uitzondering van slechts enkele oudere partijen, voor politieke vrienden en familie. De minister van SoZaVo mag wat betreft betrokkenheid wel wat gaan leren van haar collega van EZ. Die zou zelfs de moeite nemen om zelf een BAVP-opleiding te volgen, iets wat andere ministers nooit hebben gedaan, om zelf op te kunnen treden bij prijsopdrijvingen met basisgoederen in de winkels.
Wij denken dat met het toestaan dat coalitiepartners het inhoudelijk negeren van de benoemingsbevoegdheid van de minister door de president, direct meegewerkt wordt aan het ondergraven van de eigen politieke positie. Het eerste duidelijke voorbeeld daarvan is president Venetiaan in 2010. Wat het zal betekenen in 2025 zullen we merken na de komende verkiezingen.