We hebben gisteren Marrondag gevierd in Suriname. 10 oktober is een standaard dag die een nationale vrije dag is geworden. Daarmee wordt erkenning gegeven aan de marrons als onderdeel van de Surinaamse samenleving en de geschiedenis van deze groep. In het bijzonder wordt ook stilgestaan bij de geschiedenis van de dag van 10 oktober.
Op en rond deze dagen hebben wij in de afgelopen periode vooral stilgestaan bij de situatie en de stand van zaken bij de marrons in Suriname. Een ding moet wel zeker gesteld worden: deze groep kan niet meer betiteld worden als een groep met een achterstand. De politieke participatie en de deelname in de politieke besluitvorming is enorm gegroeid. Er is geen enkele bevolkingsgroep in Suriname die zo vooruitgeschoven is in de politiek als de marrons. Zo hebben we nu 2 van de 3 hoge overheidsambten in handen van marrons: die van de vp en de DNA-voorzitter. De politieke leverage die de groep heeft, middels de etnische en ook regionaal gebonden politieke partijen die zich als hun vertegenwoordigers opwerpen, heeft zich niet vertaald in verbetering van ondernemerschaps- en arbeidskansen, onderwijs, openbare gezondheidszorg en betere sociale zekerheid.
De leiders zijn meer bezig om als koningen hun koningshuizen vet te mesten. De rest ontleent trots aan het feit er tenminste mensen die op hen lijken, er zijn en het zeer goed hebben. Daaruit ontlenen ze een genoegdoening: al heb ik het niet goed, maar enkelen van ons hebben dat wel en het voelt dan aan alsof ik het goed heb. Daarop drijft de enclave-politiek, maar over de stand van zaken gaan we het toch niet hebben, wel over de geschiedenis want die moet bij tijd en wijle worden herhaald.
We ontlenen vandaag onze informatie van online bronnen van het Nationaal Archief. Op 10 oktober 1974, 50 jaar geleden, werd voor het eerst de Dag der Marrons gevierd. Op deze dag herdenken nazaten van de marrons de strijd die hun voorouders voerden tegen onderdrukking en voor vrijheid. De legendarische marronleider Boni leidde vanuit de versterkte Surinaamse nederzetting Boekoe in de 18e eeuw het verzet tegen het Nederlandse koloniale bewind. Sommige slaafgemaakten wisten in de 17e en 18e eeuw aan slavernij te ontsnappen door weg te vluchten van de Surinaamse plantages. Deze zogenoemde marrons bouwden in de diepe binnenlanden nederzettingen die ‘wegloopersdorpen’ of marronages werden genoemd. Vanuit deze nederzettingen hielden de marrons strooptochten naar plantages. Daarbij werden wapens, voedsel, gebruiksvoorwerpen, vrouwen en medestrijders meegenomen. Het koloniale gezag was hier op zijn zachtst gezegd niet blij mee. Vanaf 1765 probeerde het koloniale leger de nederzettingen van opstandige slaafgemaakten op te sporen, te veroveren en te vernietigen. Met de grootste marronstammen sloot de koloniale overheerser tussen 1760 en 1767 vredesverdragen. Maar niet met de kleinere marronstam onder leiding van Boni. Dit resulteerde in de Boni-oorlogen.
Het koloniale leger ontdekte in maart 1771 de nederzetting Libia van de Boni-marrons. De Boni-marrons zelf waren toen al vertrokken naar een nieuwe versterkte vesting in dieper gelegen moerassen: Fort Boekoe. Na de ontdekking van Boekoe wisten de Boni-marrons met vrijheidsstrijder Boni een jaar lang stand te houden tegen de Nederlanders. In 1772 werd Fort Boekoe alsnog ingenomen en met de grond gelijk gemaakt. Sindsdien heeft Fort Boekoe een iconische status in Suriname. Zo werd de Prins Bernhardkazerne in Paramaribo na de onafhankelijkheid omgedoopt tot ‘Memre Boekoe-kazerne’ (Gedenk Boekoe). Maar waar Fort Boekoe nu exact lag, is in nevelen gehuld. Niemand weet het meer precies.
De Dag der Marrons, ook wel Dag van de Marrons of Marrondag, is de jaarlijkse gezamenlijke herdenkingsdag en viering op 10 oktober van de strijd van de marron voorouders tegen onderdrukking én voor vrijheid. Op deze dag herdenken en vieren de marron-gemeenschappen van Suriname en Frans-Guyana, overal ter wereld, de strijd van hun voorouders tegen onderdrukking en voor vrijheid. Een strijd waarmee zij, in respectievelijk het Vredesverdrag van 1760 (de Okanisi), 1762 (de Saamaka), 1767 (de Matawai) en 1860 (de Aluku), het Nederlandse koloniale bestuur dwongen vrede met hen te sluiten en daarmee hun vrijheid en menselijke waardigheid te erkennen.
De vredesonderhandelingen tussen de Ndyuka en de Nederlanders waren niet uniek. Al in 1685 sluiten Nederlandse kolonisatoren vrede met een groep Surinaamse marrons. Deze marrons hadden samen met de Caraïben (oorspronkelijke inwoners van Suriname) tegen de kolonisators gevochten.
In 1749 sluit het koloniale bestuur opnieuw vrede, ditmaal met de Saamaka. Deze vrede wordt echter onmiddellijk weer gebroken. Een langdurigere vrede wordt in 1739 gesloten tussen Jamaicaanse marrons en Engelse kolonisatoren. Deze vrede dient in 1760 als inspiratie voor zowel de Nederlanders als de Ndyuka tijdens hun eigen vredesonderhandelingen.
Eén van de hoofdrolspelers bij de vredesonderhandelingen is Boston Band (ook: Boston Bendt of Benti Basiton). Van Bostons afkomst is weinig bekend. Waarschijnlijk is hij als tot slaafgemaakte van Afrika naar Jamaica gebracht. Hoewel tot slaafgemaakten normaal gesproken bewust ongeletterd worden gehouden, leert Boston op Jamaica Engels lezen en schrijven. In 1749 komt hij op de plantage Beerenburg in Suriname terecht. Daar wordt hij één van de leiders van de Tempati-opstand. Later wordt hij kapitein en tenslotte een opperhoofd bij de Ndyuka. Boston gelooft in vrede en het belang van een goede verstandshouding met het koloniale bestuur. Daarom laat hij bij overvallen op plantages brieven achter waarin hij oproept tot vrede. Deze brieven overtuigen het koloniale bestuur om een diplomatieke missie naar de Ndyuka te sturen. Boston onderhandelt met afgevaardigden, adviseert de opperhoofden en schrijft mee aan het vredesverdrag. Na het sluiten van de vrede blijft Boston het contact met het koloniale bestuur onderhouden. Hoewel Bostons originele brieven verloren zijn gegaan, is een deel vertaald naar het Nederlands en bewaard gebleven in het archief van de Sociëteit van Suriname. Deze brieven zijn uniek, omdat ze het perspectief tonen van een oud-totslaafgemaakte op een historische keerpunt waarin hij zelf een belangrijke rol in speelt.
De vredesonderhandelingen lopen stroef. Er is veel wederzijds wantrouwen en ook onder marrons en koloniale bestuurders onderling is er onenigheid. Desondanks komen de onderhandelaars in oktober 1760 tot een akkoord. De kolonisatoren erkennen dan de vrijheid en autonomie van de Ndyuka.
Terwijl de Ndyuka onderhandelen over vrede, gaan de Saamaka door met hun aanvallen op plantages. Het koloniale bestuur besluit het initiatief te nemen om ook met hen vrede te sluiten. Met hulp van de Ndyuka als bemiddelaars wordt in 1762 vrede gesloten. Niet alle Saamaka waren het eens met de voorwaarden uit het vredesverdrag, zoals de verdeling van de goederen en het terugsturen van ontsnapte tot slaafgemaakten. Een deel van de Saamaka scheidde zich af en zet de strijd tegen de kolonisators voort. Deze marrons staan bekend als de Matawai. In 1767 sluiten de Matawai en de Nederlanders alsnog een vredesverdrag.