Op 24 juli 1911 kreeg de Amerikaanse geschiedkundige Hiram Bingham voor het eerst een blik op de ruïnes van Machu Picchu, een oude Inca-nederzetting in Peru die nu een van ’s werelds populairste toeristische bestemmingen is.
Verstopt in het rotsachtige landschap ten noordwesten van Cuzco, zou Machu Picchu een zomerverblijf zijn geweest voor Inca-leiders, wiens beschaving in de 16e eeuw vrijwel werd weggevaagd door Spaanse indringers.
Honderden jaren daarna was het bestaan ervan een geheim dat alleen bekend was bij de boeren die in de regio woonden. Bingham en zijn team reisden te voet en per muilezel van Cuzco naar de Urubamba-vallei, waar een lokale boer hen vertelde over ruïnes op de top van een nabijgelegen berg. De boer noemde de berg Machu Picchu, wat “Oude Piek” betekent in de inheemse Quechua-taal.
Tegenwoordig trekken jaarlijks meer dan 300.000 mensen door Machu Picchu.