Recent is door de OIS een zaak aangekaart die te maken heeft met de landrechten van de inheemse en de tribale volken. Het is duidelijk dat er soms geen duidelijkheid is bij de inheemse en tribale volken over landrechten en alles daaromheen.
We hebben eerder gesteld dat wanneer puntje bij paaltje komt, er tegenstellingen naar boven zullen komen drijven en evident zullen worden. Dat zijn in de eerste plaats tegenstellingen tussen groepen van de marrons en de inheemsen en tussen de marrons onderling. Zo zijn de inheemsen niet als zodanig betrokken in de kleinschalige soms informele en illegale goudwinning, de marrons wel. Het concept van landrechten gaat hand in hand met het beschermen van het milieu.
Onderdeel van het toekennen van landrechten is de bescherming van het milieu tegen niet alleen aantasting door derden van buiten de gemeenschappen, maar ook de aantasting daarvan door mensen van de eigen gemeenschappen. De kleinschalige illegale mijnbouw waarbij niet-gereguleerde tonnen kwik en cyanide in de grond worden gedumpt is strijdig met het principe van collectieve landrechten. Mondiaal is waar te nemen dat het de inheemsen zijn die het meest betrokken zijn bij de bescherming van het milieu. Zij worden uiteindelijk de partners van de regering in het beschermen van het milieu. Het uitgangspunt is dat inheemse en tribale volken wel vrij moeten zijn om het milieu te vernietigen. omdat het hun eigendom is, is een verkeerde benadering. Deze opvatting bewijst dat er onder de gemeenschappen die landrechten eisen, niet genoeg bewustwording en kennis is over landrechten. Deze gemeenschappen die onder hun gelederen wel over de capaciteit beschikken van goed geïnformeerde en geschoolde deskundigen, hebben nagelaten om hun gemeenschappen zelf te informeren wat het concept van landrechten inhoudt.
Het blijkt ook dat er groepen zijn die ervan uitgaan dat collectieve landrechten inhouden dat de gronden in eigendom aan de gemeenschappen worden afgedragen. Onder eigendom begrijpt men dat de regering na overdracht niets meer te zeggen heeft in die gebieden.
Eigenlijk komt dit concept van de landrechten neer op het scheppen van een staat in een staat of het separeren van een deel van het oorspronkelijk grondgebied tot een soort aparte staat met eigen regeringen die als zodanig ook aan het internationaal rechtsverkeer deelnemen.
Wij hadden niet begrepen dat dat onder collectieve landrechten moet worden verstaan. Met zelfbeschikkingsrecht van de inheemse en tribale volken dient niet begrepen te worden dat de regering geen zeggenschap meer heeft in deze gebieden. Het betekent ook niet dat deze gebieden een eigen regering en parlement hebben naar het model van hoe het nu is in Suriname. Volgens de VN-verklaring dat de rechten van de inheemse volken regelt, hebben zij het recht op zelfbeschikking. Op grond van dat recht kunnen ze vrijelijk hun politieke status bepalen en vrijelijk hun economische, sociale en culturele ontwikkeling nastreven.
Inheemse volken kunnen in de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking aanspraak maken op autonomie of zelfbestuur in zaken aangaande hun interne en lokale aangelegenheden, en kunnen aanspraak maken op manieren en middelen voor het financieren van hun autonome functies.
We citeren ter verdere verduidelijking uit een technisch paper dat in 2009 is gepubliceerd in opdracht van de VIDS. Het recht op zelfbeschikking van inheemse en tribale volkeren houdt geen recht op afscheiding van de nationale staat in. Inheemse en tribale volkeren mogen zich dus niet met een beroep op dit recht op zelfbeschikking onafhankelijk verklaren. Daarom wordt dit recht ook wel een recht op ‘interne’ zelfbeschikking genoemd, aldus het paper. Er staat verder dat twee andere rechten, die nauw met het zelfbeschikkingsrecht zijn verbonden en eruit voortvloeien, zijn het recht op autonomie (of zelfbestuur) en het recht op voorafgaande, vrijelijk tot stand gekomen en weloverwogen instemming (Free Prior Informed Consent – FPIC).
Terwijl het recht op autonomie vooral te maken heeft met de manier waarop inheemsen zichzelf besturen, wordt met het recht op FPIC erkend dat er geen besluiten door derden genomen mogen worden die van invloed zijn op inheemse of tribale volkeren zonder hun toestemming. In Suriname is volgens de grondwet de natie eigenaar van alle natuurlijke hulpbronnen van het land.
Volgens het Inter-Amerikaans Hof is het de Staat toegestaan om beperkingen op te leggen aan de uitoefening van de territoriale eigendomsrechten van de tribale volken. Deze beperkingen mogen echter slechts onder bepaalde, strikte voorwaarden plaatsvinden. Bij de uitgifte van mijnbouw- of houtkapconcessies, of bij enig ander ontwikkelings – of investeringsplan, moet Suriname dus garanderen dat de tribale volken effectief participeren in het plan via FPIC, dat de volken een redelijk voordeel genieten (benefit sharing) en er voorafgaand aan de plannen een onafhankelijke sociale- en milieueffectrapportage plaatsvindt (Environmental and Social Impact Assessment – ESIA).