Fiscaaljurist Roy Shyamnarain: Gouddeal Nieuw Front ‘best model’ voor goudovereenkomsten

 “Suriname moet proberen tegen een zo laag mogelijke eigen inbreng het maximale te halen uit deals met multinationals. Het beste voorbeeld van zo een all profit deal is de  overeenkomst van 1994 met Rosebel Gold Mines (RGM)”, zegt fiscaaljurist Roy Shyamnarain. Zo kan uit de cijfers van 2012 van moedermaatschappij Iamgold worden afgeleid dat RGM op dit moment uit een exportopbrengst van ruim USD 655 miljoen een bijdrage van ruim USD 400 miljoen levert aan de Surinaamse economie. Van dit bedrag vloeit ruim USD 170 miljoen in de staatskas en USD 230 miljoen is de spin-off bijdrage aan de rest van de economie. “En het belangrijkste is natuurlijk dat de toenmalige regering heeft weten te bereiken dat Suriname eigenlijk geen cent op tafel heeft hoeven te leggen om nu deze opbrengsten te kunnen genieten! Elke regering die nu besluit om te participeren in de gouddeals zal daarom moeten dealen met deze realiteit! ” Men zal zich volgens de fiscaaljurist steeds moeten afvragen of het bedrag dat nu op tafel moet worden gelegd om mee te kunnen doen, per saldo wel een betere opbrengst voor Suriname zal kunnen opleveren dan die overeenkomst uit 1994.
“Vooral als wij bedenken dat er nu een bedrag van méér dan USD 300 miljoen zal moeten worden geleend om mee te kunnen doen. Het staat buiten kijf dat wij als land moeten participeren in de ontwikkeling van onze natuurlijke hulpbronnen. De vraag is alleen tegen welke prijs.” Investeren als staat in een mijnbouwproject is volgens de fiscalist een risicovolle onderneming, waar je kunt winnen, maar ook behoorlijk kan gaan verliezen als de wereldmarktprijzen voor de betreffende grondstoffen kelderen. Daar de regering gaat werken met schaarse middelen, die de belastingbetaler moet opbrengen, moet het besluit om te participeren daarom genomen worden op basis van een grondige afweging van kosten en baten. Een dergelijke beslissing mag volgens Shyamnarain  daarom geen propaganda-issue van een bepaalde regering of een bepaalde politieke partij zijn. Opmerkelijk bij de Surgold-deal is dat de regering opnieuw is gaan onderhandelen over een conceptovereenkomst waarover de Staat Suriname en Surgold in februari 2010 reeds overeenstemming hadden bereikt. Die overeenstemming in de vorm van een geparafeerde conceptovereenkomst, heeft tussen partijen het karakter van een overeenkomst onder voorbehoud. Los van het feit dat het openbreken van een overeenkomst niet erg bevorderlijk is voor het imago van Suriname als betrouwbare contractspartij, geldt in de regel ook voor overeenkomsten dat “if you break it, you pay for it!”.
Het is volgens Shyamnarain duidelijk dat het deze regering bij het openbreken slechts te doen was om een grotere participatie uit het vuur te slepen dan de 20%, die door de vorige regering met Surgold was overeengekomen. Na meer dan 2 jaar onderhandelen is het de regering uiteindelijk gelukt om van Surgold gedaan te krijgen dat Suriname voor 25% mag participeren in plaats van 20%. Voor deze bedongen extra 5 % heeft Suriname niet weinig  moeten inleveren. Er is een hoge prijs daarvoor betaald. De zaken die hierbij het meest in het oog springen zijn: de introductie van een area of interest, de introductie van een meest voordelige royaltybepaling, het loslaten van het ring fencing principe en de introductie van een flat rate voor de berekening van de verschuldigde royalty in plaats van een glijdende schaal, die het mogelijk maakt om meer royalty te ontvangen als de goudprijs stijgt. Het zou interessant zijn als al deze concessies, die Suriname heeft moeten doen, zouden kunnen worden gekwantificeerd en afgezet tegen het belang van een participatie, dat slechts 5% hoger is dan wat oorspronkelijk was overeengekomen. Voor wat betreft de opbrengsten van de Staat in deze goudovereenkomst is volgens de fiscaaljurist bedongen dat Suriname die krijgt in de vorm van royalty’s, belastingen en een gedeelte van de goudopbrengst. Surgold gaat over de exportwaarde van het geproduceerde goud royalty betalen tegen een flat rate van 6% en over haar winst zal 36% inkomstenbelasting worden geheven.
Ten aanzien van het gedeelte van de goudopbrengst zal Surgold 25% van de geraffineerde goudproductie rechtstreeks in baar goud toeschuiven aan een Surinaamse nv, die als vehikel van de Staat gaat functioneren. Deze nv zal verder verantwoordelijk zijn voor het managen van het goud en daaruit financiële middelen moeten genereren, die nodig zijn om haar verplichtingen na te komen. De belangrijkste verplichting is het op tijd reageren op de zogenaamde cash calls, waarmee de Surinaamse regering  haar bijdrage in de maandelijkse operationele kosten van het project moet voldoen. ‘Het tijdig reageren op de cash calls is cruciaal voor de instandhouding van het belang van Suriname in het project’, zegt Shyamnarain.  ‘Elke nalatigheid kan Suriname heel duur komen te staan, omdat dat ertoe kan leiden dat het belang van Suriname volledig verdampt. Al het geld dat wij daarin hebben gestopt zou uiteindelijk dan voor niets zijn geweest, omdat het ons geen enkele extraopbrengst meer gaat opleveren. De bemensing van de Surinaamse nv met ter zake capabele personen is daarom eigenlijk een conditio sine qua non voor welke participatie dan ook’, zegt de deskundige.
De area of interest blijkt bij de meeste assembleeleden en ter zake deskundigen een hot issue te zijn geweest tijdens de gevoerde hearings. Shyamnarain noemt de invoering van de area of  interest (AOI) in de conceptovereenkomsten een zeer ingrijpende zaak, omdat hiermee de soevereiniteit van Suriname om als Staat zelf te bepalen met wie zij in zee gaat in een bepaald gedeelte van haar grondgebied, min of meer in het geding komt. Uit de formulering van de betreffende bepaling kan worden afgeleid dat Surgold met de AOI toegang krijgt tot een concessiegebied dat de facto vele malen groter is dan 17.000 ha. Het heeft er volgens Shyamnarain veel van dat de AOI één van de zaken is waarmee Suriname Surgold heeft moeten compenseren om voor 5% méér te mogen participeren dan de 20% participatie die in 2010 was overeengekomen. Zoals eerder gezegd “if you break it, you pay for it”.  De regering heeft hierover dus straks veel uit te  leggen aan DNA en de  gemeenschap. Dat geldt overigens ook voor de andere zaken die in dit verband eerder zijn genoemd, zoals de meest-voordelige-royalty-clausule, het loslaten van ring fencing en de flat rate royalty die in de plaats is gekomen van de royalty berekening volgens een gliding scale.
Vanuit het maatschappelijk middenveld zijn ook kanttekeningen geplaatst met betrekking tot de afspraken die de regering met multinationals heeft gemaakt over de controle op de boeken. Voor Shyamnarain staat na bestudering van dit aspect vast dat Suriname volgens de conceptovereenkomsten zeer krappe ruimte beschikbaar krijgt  om de administratie van de multinationals te controleren. ‘De Staat heeft eigenlijk langs twee kanalen toegang tot de administratie van het project’, zegt de fiscaaljurist. In de eerste plaats als participant en medeondernemer in het project, maar daarnaast heeft bijvoorbeeld de Belastingdienst als werkarm van de Staat toegang tot alle boeken en bescheiden, die betrekking hebben op de betreffende onderneming.
De bevoegdheid van de Belastingdienst is in dit verband zelfs min of meer ongeconditioneerd. “Ik begrijp dat de kritiek met name betrekking heeft op de ruimte die de Staat heeft, in de hoedanigheid als commanditair vennoot, om de ter beschikking gestelde administratie te beoordelen en eventueel te laten controleren. Op zich denk ik dat er op dat punt zeker verbetering nodig is, omdat vooral wat betreft de toegemeten tijd waarin dat in bepaalde gevallen moet gebeuren vrij krap is.” Of er verschillen bestaan tussen de huidige en de vorige overeenkomst met Iamgold, zegt Shyamnarain het volgende: “We moeten goed in de gaten houden dat de conceptovereenkomst met RGM, anders dan de overeenkomst met Surgold, niet een compleet nieuwe overeenkomst is. De conceptovereenkomst met RGM houdt eigenlijk slechts een wijziging/aanvulling in van de oorspronkelijke Delfstoffenovereenkomst 1994 over Rosebel.” De voorgenomen wijziging/aanvulling gaat na ondertekening van de overeenkomst integraal onderdeel uitmaken van de Delfstoffenovereenkomst 1994. Deze wijziging/aanvulling heeft in beginsel slechts betrekking op de substantiële uitbreiding van de activiteiten van RGM buiten de oorspronkelijk toegewezen Rosebel-concessie van ruim 17.000 ha. “De oorspronkelijke Delfstoffenovereenkomst blijft daarom dan ook volledig in stand, met uitzondering van de punten waarover er nu nieuwe of nadere afspraken zullen worden gemaakt. Een van de belangrijke zaken in dit verband is, dat het concessiegebied wordt uitgebreid met nieuwe concessies en in de toekomst te verlenen concessies binnen een Area of Mutual Interest (AMI). De AMI is vergelijkbaar met de AOI bij Surgold. Suriname krijgt een belang van 30% in de uitbreidingsconcessies van RGM. De samenwerking wordt gestructureerd als een Unincorporated Joint-Venture (UJV). Dit is een rechtsvorm die min of meer te vergelijken is met een burgerlijke maatschap.” Op grond hiervan zal de opbrengst uit de uitbreiding volgens de fiscaaljurist worden verdeeld in de verhouding 70% voor RGM en 30% voor Suriname. Dezelfde verhouding geldt overigens ook voor de bijdragen van de contractspartijen in de Opex van de uitbreiding. RGM zal voor de overige royalty en inkomstenbelasting betalen conform de oorspronkelijke Delfstoffenovereenkomst 1994. “Hetzelfde geldt ook voor het dividend dat RGM op grond van die overeenkomst aan de Staat als 5% aandeelhouder van RGM is verschuldigd. ROS NV zal zelf moeten zorg dragen voor betaling van de royalty en inkomstenbelasting over haar gedeelte van de opbrengst. De winst die overblijft in de Surinaamse nv kan uiteindelijk aan de Staat als enig aandeelhouder van de nv worden uitgekeerd of gereserveerd.”
 

error: Kopiëren mag niet!