Carlo Jadnanansing
Inleiding
In 1980 (SJB 1980 no. 33/34) schreef mevrouw mr. F.I. Alvares de Miranda een artikel getiteld: “De zegelwet: een – restauratie waardige? – antiquiteit”. In het voormeld artikel wordt de vraag gesteld of het zinvol is deze wet te restaureren of dat er gekozen moet worden voor een moderne vorm van overdrachtsbelasting. De Zegelwet dateert van 15 maart 1872, dus ruim anderhalve eeuw geleden.
Vermeldenswaard is dat de Zegelwet niet alleen gaat over heffingen op overdracht van roerende en onroerende goederen (het zgn. proportioneel zegelrecht), maar ook over het zegelrecht dat geheven wordt over allerlei documenten en waarvan de bedragen reeds lang zijn achterhaald. Deze laatste vorm, waarvan de kosten waarschijnlijk hoger liggen dan de inkomsten, worden in dit artikel niet besproken.
Het proportioneel recht wordt geheven naar de grootheid der waarden welke het onderwerp der akte uitmaken. In de praktijk is de belangrijkste vorm van proportioneel zegelrecht de heffing met betrekking tot onroerende goederen.
De Zegelwet is na 1872 reeds vele malen gewijzigd, maar niet op structurele wijze. Het gaat slechts om incidentele aanpassingen voornamelijk met betrekking tot de tarieven. Deze bedragen
voor overdrachten van onroerend goed – zowel koop en verkoop als schenking en aanneming – tussen de 0,5 tot 4% afhankelijk van de familierelatie tussen partijen.
Wie is de bevoegde autoriteit voor de heffing van het zegelrecht?
De Zegelwet spreekt van de ambtenaar met de ontvangst der zegelrechten belast, zonder expliciet de hypotheekbewaarder als zodanig te noemen.
Volgens het Besluit omtrent de wijze van heffing enz. der rechten van zegel en van successie en overgang (geldende tekst G.B. 1946 no. 96) is het de bewaarder (voorheen hypotheekbewaarder) die in Paramaribo belast is met laatstgemelde functie en in de districten: de ontvanger der belastingen.
Bij de invoering van de “Wet Grondregistratie en Land Informatie Systeem” (GLIS-wet) wordt uitdrukkelijk bepaald dat de thans geldende bevoegdheden van de bewaarder inzake zegelrecht niet goed passen in de nieuw beoogde regeling, maar vooralsnog gehandhaafd blijven.
Tevens wordt gesteld dat de bewaarder de taken die vóór de inwerkingtreding van de GLIS-wet bij of krachtens wet of staatsbesluit aan de Hypotheekbewaarder of de bewaarder der hypotheken zijn opgedragen vervult.
In de GLIS-wet staat dat het bestuur van deze rechtspersoon bestaat uit drie leden, te weten: de directeur, de bewaarder en de GLIS-landmeter. Elk van deze functionarissen heeft de bevoegdheid het Management Instituut GLIS in en buiten rechte te vertegenwoordigen, afhankelijk van het onderwerp dat aan de orde is. Indien het niet om een specifiek genoemd onderwerp gaat, komt de vertegenwoordigingsbevoegdheid toe aan de directeur.
Vergoedingen voor het GLIS-kantoor
Behalve de zegelrechten behoren ook de vergoedingen voor het M.I. GLIS-kantoor tot de kosten van overdracht. Deze zijn gebaseerd op artikel 106 GLIS-wet die voorschrijft dat de hoogte van de tarieven bepaald wordt bij staatsbesluit.
De vergoeding voor het overschrijven van de transportakten in de M.I. GLIS-registers bedraagt thans 0,6%. Aangezien deze vergoeding niet onder de zegelrechten valt, is het begrijpelijk dat de GLIS-wet voorschrijft dat het bestuur de inningsbevoegde instantie is. Dus niet elk van de bestuursleden afzonderlijk!
Vermeldenswaard is dat de vergoedingen bedoeld zijn om de gehele bedrijfsvoering van het Instituut te financieren. Dit betekent dat er geen bijdrage van de overheid vereist is en dat deze ook in de praktijk niet nodig blijkt te zijn. Men kan dus zeggen dat het Instituut self supporting is. Het is zelfs zo dat een batig saldo aan de Staat moet worden overgemaakt. Of dat in de praktijk het geval is, is mij niet bekend.
Conclusie
Sinds 2009 beschikken wij over een GLIS-wet die voldoet aan alle eisen voor een moderne grondboekhouding.
Onze Zegelwet werd reeds in 1980 door Alvares de Miranda bestempeld als een antiquiteit, die het niet verdient gerestaureerd te worden. Helaas hebben opeenvolgende regeringen geen aandacht geschonken aan dit advies. In de loop der jaren zijn slechts kleine aanpassingen gepleegd in de Zegelwet, maar de archaïsche structuur is in stand gebleven. Ook het notariaat dat dagelijks werkt met deze wet, heeft nooit aangedrongen op een grondige herziening. Zoals bekend is onze wetgeving gebaseerd op het oude Nederlandse recht. Heel veel wetten zijn na de onafhankelijkheid onveranderd gebleven. Dit terwijl de maatschappelijke ontwikkelingen het noodzakelijk maken dat de wetten aangepast worden en sommige zelfs geheel vernieuwd. Dit laatste is bij de Zegelwet zeker noodzakelijk.
In Nederland wordt bij overdracht van onroerend goed een overdrachtsbelasting geheven, gebaseerd op de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer (WBR), welke in 1972 werd aangenomen ter vervanging van de toen aldaar geldende Zegelwet.
Aanbevolen wordt om het wiel niet opnieuw uit te vinden, maar de WBR in een voor Suriname aangepaste vorm aan te nemen, waarbij de medewerking van Nederlandse deskundigen wordt ingeroepen die tezamen met Surinaamse collega’s de tekst moeten vaststellen.