In een recente studie die door de Economische Commissie voor Latijns-Amerika en het Caribisch Gebied (Eclac) is gepubliceerd over de economische stand van zaken in de regio blijkt weer dat Suriname nog in de rechterrij voorkomt, om het in sporttermen uit te drukken. In een achterhaalde Surinaamse onderwijsuitdrukking zou je kunnen zeggen dat ons land nog zit in de domme rij en in theatertermen zou je wel eens kunnen zeggen op basis van het rapport: Suriname zit met onze regeerders in jas en das op de regionale pindabangi. In het Caribisch gebied is de brutoschuld van de overheid in december 2022 gemiddeld 78% van het bbp. Dat is wel 6 punten lager dan eind 2021. Maar nu komt het, er zijn sommige landen waar deze staatsschuld meer dan 100% is. En dankzij pres Bouta, onze aardappel-vp en de voortvluchtige Minfin Hoefie zal Suriname in dit soort rapporten nooit onbesproken zijn: neen de naam van Suriname zal worden genoemd want… de staatsschuld van Barbados en Suriname zijn de hoogste met 123,3% van het bbp en 122,3%
van het bbp. Dus dankzij deze politici is Suriname the Caribbean Public Debt Champion.
Het Eclac-rapport vermeldt verder dat in Guyana wordt verwacht dat het bruto binnenlands product (bbp) in reële termen met meer dan 60% zal groeien. In Suriname daarentegen, aldus het rapport, is het schuldenniveau gestegen ook in relatie tot de devaluatie van de nationale munt.
Door de relatieve daling van het subregionale gemiddelde blijven de schuldenniveaus in de Caribische landen echter hoog in vergelijking met die van andere regio’s met vergelijkbare inkomensniveaus in de wereld. De Caribische landen hebben onder even rijke of arme landen meer last van schulden. Tegen eind 2022 is Suriname het tweede land met de grootste schuld: 114% van het bbp. Nummer 1 is Barbados met 137%. De andere landen die na Suriname volgen zijn: Dominica (99%), Bahamas (95%), Jamaica (97%), St. Lucia (90%), St. Vincent (87%), Antigua (78%), Belize (77%), Grenada (69%), Trinidad en Tobago (61%), St. Kitts (47%) en Guyana met de laagste schuld: 41%.
Interessant zijn ook de conclusies in het rapport met betrekking tot de kosten om leningen te nemen. De kosten voor leningen zijn over het algemeen gestegen, maar voor economieën met een lagere kredietwaardigheid – zoals Suriname – zijn de kosten nog verder omhoog gegaan. Tussen februari 2020 en juni 2023 zijn de kosten van externe staatsleningen voor opkomende en ontwikkelingseconomieën met een goede kredietrating (laag risico) met 1,8 procentpunt gestegen. Voor economieën met een hoog kredietrisico, zoals Suriname, zijn ze met 14,4 punten gestegen. In het geval van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied wordt alleen Chili in de eerste categorie ingedeeld: dus met een lage rente; 8 economieën zitten in de tweede categorie ‘lenen met een hoog risico’: Argentinië, Barbados, Belize, Cuba, Ecuador, El Salvador, Bolivia en Suriname. Het rapport vermeldt ook dat volgens IMF-schattingen eind 2022 60% van de lage-inkomenslanden zich in een situatie van schuldenkwetsbaarheid: 12 landen verkeerden in schuldenproblemen en 28 landen liepen een hoog risico op schuldenproblemen. Suriname behoort niet tot deze lageinkomenslanden, maar tot de middeninkomenslanden. Minstens 25% van deze middeninkomenslanden zitten wel in een positie van kwetsbaarheid door hoge schulden. En daar zit Suriname in de regio wel in samen met Argentinië, Venezuela, Dominica, Ecuador, El Salvador, Grenada, Haïti en St. Vincent. Het rapport zegt dat afhankelijk van hun belang (om dringend een lening te sluiten) bilaterale officiële crediteuren ook hun eigen voorwaarden kunnen opleggen aan landen als Suriname. Dat is volgens het Eclac-rapport het geval met China. Het Aziatisch land heeft geweigerd verlagingen van de schuldbetalingen (schuldherschikking) aan te bieden. China is de grootste bilaterale crediteur en is een belangrijke internationale kredietverstrekker in de wereld. Van de landen in de regio hebben Argentinië, Venezuela, Ecuador en Suriname allemaal leningen ontvangen van China. Omdat de daling van de prijzen van energiegrondstoffen scherper zal zijn, zal de groep landen die het meest getroffen worden door de daling van de prijs van koolwaterstoffen zijn, met een daling van 14% van inkomsten, vergeleken met een stijging van 15% in 2022. Dit zijn Venezuela, Colombia, Ecuador, Bolivia en Trinidad en Tobago, maar ook Guyana en Suriname. Deze 2 laatste landen hebben slechts een klein deel van de wereldoliemarkt, maar beschikken wel over aanzienlijke reserves en een groot productiepotentieel. Hoewel sommige van deze landen, net als de rest van de regio, geraffineerde producten moeten importeren om aan de binnenlandse vraag te voldoen, hebben ze een positieve handelsbalans voor koolwaterstoffen.
Opmerkelijk is wel een goed nieuws voor Suriname. Met betrekking tot het toerisme is er informatie voor Midden- en Zuid-Amerika, waarvan de landen sterk presteerden. Het aantal toeristen groeide in 2022 op een hoog niveau in een aantal landen zoals Chili (807%), Argentinië (753%), Paraguay (440%), Nicaragua (224%), Uruguay (222%), Peru (210%), Bolivia (187%), Guatemala (154%), Colombia (128%) en Suriname (108%). Opmerkelijk is ook dat Suriname en Haiti als Caribische landen niet mee worden genomen in het weergeven van de ontwikkeling van de gemiddelde prijzen van basisgoederen en –diensten (het consumentenprijsindex). De inflatie is in deze landen zo hoog dat ze in het berekenen van de regionale gemiddelden een vertekend beeld zou geven. Suriname zit steeds in de top 3 van de landen waar voedsel enorm duur is geworden in de regio. De cpi-inflatie in Suriname lag rond de 50 en 60%. Aan kop en schouders gaat Venezuela met een inflatie varierende tussen 150 en 700 %, dat is gigantisch. Suriname is steeds nummer 2 of 3 tussen 54 en 61%. Andere grote Caribische bieden hun burgers meer stabiliteit: op Trinidad is de cpi-inflatie in de afgelopen jaren tussen 4 en 9%, op Jamaica 6-11 %, Barbados 5-13 % en Guyana 2-7 %. Dit alles brengt dan wel in perspectief door welk dal het Surinaamse volk gaat.