Suriname op moeilijk kruispunt economische ontwikkeling en transformatie

In Suriname is de Suriname Energy, Oil & Gas Summit (SEOGS) gaande. Opvallend is dat er zowel over de exploratie van olie en gas als de transformatie van de economie naar meer duurzame sectoren door de regering is genoemd als een doel. Opmerkelijk is ook, dat de president aangeeft dat Suriname ook moet gaan richting een reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Dat moet onder andere gebeuren door groene energie te bevorderen, dus de opwekking van energie op andere manieren dan door het verbranden van koolwaterstoffen (olie). 

Nu zien we opmerkelijk genoeg in de transportsector, met name in de burgerluchtvaart, dat er reclame wordt gemaakt voor speciale kerosine die 80% minder vervuilende gassen uitstoot dan normale brandstof. Suriname moet net als de andere landen in de wereld bekend maken hoe ze procentueel en gefaseerd zal gaan richting het duurzaam maken van de energiesector. De regering moet dus aangeven hoeveel procent van de totale energieopwekking groen zal zijn. 

Heel belangrijk is ook dat de regering voorstander is van het verschuiven van de economie. We moeten gaan van niet-duurzaam naar duurzaam. Die niet-duurzaam is de economie die gestoeld is op de traditionele mijnbouw, wat heel belangrijk is voor de Surinaamse economie. Hetoe duurzame zijn de hernieuwbare sectoren. De regering heeft al een aantal targetsectoren vastgesteld als de duurzame sectoren; dan gaat het om onder andere de agrarische sector en toerisme. De agrarische sector is breed: landbouw, veeteelt, visserij en aquacultuur. Het toerisme heeft verschillende branches zoals ecotoerisme en agrotoerisme. 

De regering heeft een duidelijk regeerbeleid kenbaar gemaakt: Suriname heeft de middelen uit de olie nodig om te investeren in de niet-duurzame sectoren en in de groene sector. Er zijn landen die dit met succes hebben gedaan en Suriname moet leren uit deze ervaringen van die landen. Maar alles draait om goed bestuur. Bij goed bestuur moeten ministeries met elkaar samenwerken. We denken bij de groene economie aan economische zaken, milieu, arbeid, natuurlijke hulpbronnen, LVV en regionale ontwikkeling. 

De regering had het over de transformatie van de economie, wij moeten ook de omslag maken, maar wij hebben de wereld niet vervuild. Het aandeel van Suriname aan de omhulling van de aarde met gassen, is zeer miniem. Wij behoren tot de ‘kleine ontwikkelende (eiland)staten’, ‘SIDS’, in de wereld. Onze belangen en die van de rijke landen verschillen. Onze belangen en die van de industriële ontwikkelingslanden verschillen. Nu zien we dat Mia Mottley van Barbados in de wereld, die haar pleidooi, haar stem en haar verschijning, overal in de wereld uitgenodigd wordt om klimaatpleidooien te houden. Zij verwijst veel in haar klimaatpleidooien naar het Bridgetown Inititiative. Mottley heeft het vaak over het geld en daar draait het ook om. 

Suriname aast op de gelden van de oil and gas offshore. In de serieuze economische en politieke nieuwsbladen als The Economist worden Suriname en Guyana uitdrukkelijk genoemd als grote opkomende landen in de ontginning van olie in Zuid-Amerika. Aan de andere kant zie je ook het dilemma en de dualiteit in de kleine en grote ontwikkelingslanden. Een voorbeeld is Brazilië, een land dat aan de ene kant groene energie aanpakt met succes, maar aan de andere kant dan weer grootschalig aan landbouw dat weer leidt tot vernietiging van het bos. Suriname zal door olieverkoop bijdragen aan de verbranding van die olie, maar aan de andere kant willen we het geld gebruiken om open den duur duurzaam te zijn. 

De klimaatproblemen in de wereld zetten de armere landen in de wereld in een zeer moeilijk parket. En we zien dat het financieringsprobleem te maken heeft met onwillige rijke landen aan de ene kant en aan de andere kant om strenge eisen van klimaatfondsen waaraan zwakke corrupte landen niet kunnen voldoen. Suriname is een zwak corrupt land. Er is een zware lobby van de vervuilende ondernemers in Suriname, de lobby is ook sterk van de importsector. Suriname kan de oil and gas money binnenhalen, maar het beheren ervan wordt een hels karwei. Nog moeilijker wordt de transitie van de economie. Ondernemers gaan in de vervuilende sectoren willen blijven, werknemers zullen wijzen op de werkgelegenheid en hun gezinnen. 

Wat we zien in de wereld is dat die transitie te maken heeft met nieuwe sectoren, maar Suriname heeft geen ervaring in het waarmaken van nieuwe sectoren: nieuwe ondernemers en verandering van de werkgelegenheid. We kunnen ons deze zaken niet voorstellen, we kunnen ons de nieuwe bedrijven niet voorstellen en het overstappen naar andere milieubeschermende en –vriendelijke banen is beangstigend. Dat komt, omdat beloften niet worden ingelost in Suriname. Ter afsluiting, even wat over het Bridgetown Initiative.    

De regering van Barbados pleit voor een radicaal initiatief dat de manier waarop leningen worden verstrekt aan ontwikkelingslanden in een klimaatcrisis, kan veranderen. Het Bridgetown Initiative wordt vergeleken met het Marshallplan van 1948. Toen verstrekte de USA meer dan USD 13 miljard aan buitenlandse hulp om West-Europa te helpen herstellen na de Tweede Wereldoorlog. Het Bridgetown-initiatief is een voorstel om de wereld van ontwikkelingsfinanciering te hervormen, met name hoe rijke landen arme landen helpen om te gaan met en zich aan te passen aan klimaatverandering. Barbados zet drie belangrijke stappen uiteen in het Bridgetown Initiative. De eerste omvat het wijzigen van enkele voorwaarden rond de manier waarop financiering wordt uitgeleend en terugbetaald. 

Het doel is te voorkomen dat ontwikkelingslanden in een schuldencrisis terechtkomen wanneer hun leningen worden veroorzaakt door opeenvolgende rampen zoals overstromingen, droogtes en stormen. Het gaat dan om het opschorten van rentebetalingen. Ten tweede vraagt ​​Barbados aan ontwikkelingsbanken om nog eens 1 miljard USD te lenen aan ontwikkelingslanden voor klimaatbestendigheid in klimaatgevoelige landen. De derde stap is het opzetten van een nieuw mechanisme – met steun van de particuliere sector – om klimaatmitigatie en wederopbouw na een klimaatramp te financieren. 

Mottley meent dat ontwikkelingsbanken – waaronder Wereldbank en IMF – achterhaald zijn en hervormd moeten worden. Zo kunnen rijke landen kapitaal lenen met rentepercentages tussen de 1 en 4%. Maar voor armere landen ligt de rente rond de 14%. Mia Mottley heeft een speciale klimaatgezant: Avinash Persaud. Die pleit op internationale fora binnen de VN. Is het tijd voor Suriname voor ook zo’n gezant? 

error: Kopiëren mag niet!