Het principe akkoord dat de regering met de zogeheten Oppenheimer bondholders is bereikt voorziet erin, dat de verliezen van de obligatiehouders vanwege de 25% “haircut” (korting), tot een bepaald maximum bedrag zullen worden gecompenseerd uit toekomstige royalty inkomsten van Suriname uit de olieproductie van het offshore Blok 58. Dit deel van de principe “deal” met de bondholders valt onder de Value Recovery Instrument (VRI).
Het initieel bedrag dat onder de VRI is overeengekomen, behelst een bedrag van USD 275,6 miljoen, tegen een jaarlijkse rente van 9%. De einddatum van de VRI is vastgesteld op 31 december 2050. De VRI begint te lopen nadat Suriname de eerste USD 100 miljoen aan royalty’s uit de toekomstige olieproductie uit Blok 58 heeft gerealiseerd. De totale betalingen onder de VRI zijn echter aan een bepaald maximum gebonden. In de principe overeenkomst met de bondholders wordt dit “VRI Hard Cap” genoemd. Dit mag niet meer dan 2,5 maal meer zijn dan het initieel VRI-bedrag van USD 275,6 miljoen.
Minister Stanley Raghoebarsing van Financiën en Planning zei vrijdagmiddag op een persconferentie, dat indien Suriname in de omstandigheid zal verkeren om het overeengekomen VRI initieel bedrag eerder af te lossen, ze dat ook zal doen zonder enige nadelige financiële consequenties. Het eerder afbetalen van het VRI bespaart een heleboel rentekosten. De minister benadrukte ook, dat mocht bij wijze van spreken geen olie worden geproduceerd uit Blok 58, de VRI dan ook niet van toepassing zal zijn.
De VRI heeft slechts betrekking op Blok 58 en is niet van toepassing op andere delen van Surinaamse offshore olievelden.
Er is dus absoluut geen sprake van dat Blok 58 in onderpand is weggegeven. De toekomstige olie royalty’s uit Blok 58 zijn slechts een aflossingsmogelijkheid voor de VRI. Blok 58 blijft in alle gevallen juridisch en financieel eigendom van Suriname via Total en Apache, zei Raghoebarsing.
SS