Bij deze Nederlandse omroep NOS is er enkele dagen terug een zeer interessant artikel verschenen over het dilemma waarin ‘het straatarme Suriname’ zou zitten. Het duivelse dilemma – om de woorden van milieuminister Tjong-Ahin te gebruiken – zou zijn om olie die ontdekt is op te pompen of dat niet te doen om het klimaat van de aarde te beschermen. Bij de klimaattop in Glasgow heeft de president van de republiek duidelijk aangegeven waar de Surinaamse regering voor staat: het land moet de ruimte krijgen om het olie dat het heeft ontdekt op te pompen en daarmee meer sociale rechtvaardigheid te scheppen voor de natie.
De klimaatvervuiling, de broeikasgassen die met een jas om de aarde hangen, is veroorzaakt door de landen die nu rijke industriële staten zijn. Het gevaar dat klimaatverandering voor de ontwikkelingslanden met een lage kustlijn bestaat, is niet door deze landen met minder middelen veroorzaakt. Suriname behoort tot deze landen die niet bijgedragen heeft aan de vervuiling, integendeel: wij zijn een van de weinige (3) landen met een negatieve co2 uitstoot en zijn we dus carbon-negatief. En wij gaan ervan uit, dat deze carbon-negatieve landen de ruimte wel moeten krijgen om hun olie of gas te winnen. Het is immers ook duidelijk, dat Suriname (door aanhoudend slecht bestuur) tot de landen behoort die zonder schuldsanering niet in staat zullen zijn om te overleven. Het zijn landen die hun schulden niet zelfstandig zullen kunnen betalen.
Een andere optie is dat de rijke landen in de wereld de arme landen als Suriname compenseren zodat ze niet over hoeven te gaan tot aantasting van het milieu. Ze hoeven dan geen olie meer op te pompen of om bomen om te hakken, het bos blijft dan staan. Ook moet er dan technische assistentie worden aangeboden dat er een groene sector in Suriname ontstaat met werkgelegenheid in het bos voor honderden mensen, ook die uit de gemeenschappen van de inheemse en de tribale volken. Die groene sector bestaat dan uit een heleboel bedrijven die toeristen ontvangen in het tropenbos van van Suriname, compleet met ‘eco ressorts’ waar getrainde lokale personen in de ‘hospitality en toerisme’ dan hun brood verdienen. Ook kunnen er groene bedrijven ontstaan die op een duurzame manier unieke producten uit het bos exploiteren en waarop er een groene erkende keurmerk staat afgedrukt. We denken dan aan het beperkt winnen van inheemse producten als podosiri en het verzamelen van wat het bos natuurlijk uitstoot. Maar ook het telen van verschillende soorten bosbijen die karakteristiek zijn voor verschillende gebieden kunnen een unieke soort honing opleveren die op de wereldmarkt geen concurrentie zullen kennen.
Het Surinaamse bos en de koloniale geschiedenis met inheemse en tribale volken zijn een heel sterke ‘branding’ wapen in het kader van de wereldwijde opkomst van ‘fair trade’ waar in Suriname er geen besef van is. We verkopen op de internationale markt inheemse producten zonder van het comparatiefvoordeel gebruik te maken. Consumenten weten niet eens dat ze een zeer uniek product consumeren. Dat komt, omdat de producenten en de ministeries als EZ niet in staat zijn te zorgen voor goede etiketten waarop bijvoorbeeld ook informatie staat over de inheemse gemeenschappen die de goederen produceren.
We denken ook aan ‘bos-rangers’ die getraind worden niet alleen in het bewaken van het bos en de beschermde soorten (zoals tijgers), maar ook in het bieden van assistentie aan zieke dieren en de ruimere bescherming van het milieu. Het moet gaan om mensen die uiteindelijk op mbo-niveau zijn getraind.
Suriname heeft behoefte aan een Bosautoriteit Suriname waar de bosrangers werkzaam zijn en partnerschappen hebben met ander bosinstituten in het buitenland. We zien dat in de internationale regelgeving het wordt aanbevolen dat de landen hun milieu beschermen met nauwe participatie van de inheemse en tribale volken. Ze zijn dus participant in de bescherming van het milieu en in de duurzame exploitatie van het bos. Dat kan een alternatief zijn voor de vernietigende kleinschalige goudmijnbouw waarin mensen heel veel geld verdienen, maar toch niet erin slagen om hun gemeenschappen van kansarm naar kansrijk te maken.
Opvallend in het bericht van NOS is dat ons land aangeduid wordt als een ‘straatarm Zuid-Amerikaanse land’, niet als een Nederlands sprekende voormalige wingewest en kolonie van Nederland. Daarmee nemen Nederlandse entiteiten, invulling gevende aan het gevoel dat er bestaat in het land, afstand van de voormalige kolonie en wat er in het land gaande is. Het is niets anders dan het ontkennen van de rol van Nederland in de kwaliteit van het bestuur en de politiekvoering in het land. Want de vraag rijst wel wat Nederland aan bestuurlijke cultuur bijvoorbeeld, regionale integratie (lucht- en wegverbindingen), wetgeving en onderwijs, maar ook aan landsgrenzen heeft achtergelaten in 1975.
In het artikel staat dat Suriname ‘op een berg gouden eieren’ zit: meer dan zes miljard vaten olie. Opvallend is dat vermeld wordt dat Suriname tot de 25 landen in de wereld behoort met de grootste olievoorraden. Maar door de klimaatdoelen van de wereld en het feit dat de Surinaamse olie moeilijker is te winnen dan aanvankelijk werd gedacht, kan het zijn dat dat gegeven ons per saldo niets oplevert. De Surinaamse regeringen moeten daarmee rekening gehouden en een goed olieverhaal vooral als een meevaller moeten zien.