De onwelvoeglijke woordkeus van de minister van Justitie en Politie, is weer eens als zeer hinderlijk ondervonden. Als gast op de Assembleevergadering van dinsdag 16 oktober jl. heeft hij, tijdens het zogenaamd uiten van felle kritiek op het gedrag van bepaalde brandweerlieden bij de hevige brand van een aantal panden gelegen op de hoek van de Prinsen- en Zwartenhovenbrugstraat, zich weer bezondigd aan deze sterk afwijkende manier van het kiezen van de juiste woorden tijdens zijn toespraak.
De algemene indruk is inmiddels gewekt dat minister Edward Belfort blijkbaar door gemis aan goede omgangsvormen zulk afkeurend gedrag vertoont. Omgangsvormen die normaliter in elke geordende samenleving, zoals de onze, nog meer door officiële personen in acht moeten worden genomen. Reeds bij het prille begin van het optreden van deze bewindsman is er felle kritiek geweest over zijn afwijkende woordkeus. Zeer terecht hebben enkele parlementsleden hem op zijn onbehouwen manier van doen en meer nog op zijn onzorgvuldige uitspraken onlangs gedaan in DNA, gewezen. De kringen waarin de minister zich momenteel beweegt en de functie die hij momenteel, misschien toevallig bekleedt, eisen van hem een gedegen en grondige aanpassing van zijn attitude aan de voor hem veranderde gedragsomstandigheden. Hij is momenteel een voorbeeldfiguur, bovendien van het Ministerie van Justitie en Politie, en hij dient daarnaast zeker ook nog te denken aan zijn voltooide studierichting, waarbij hij het recht heeft een bepaalde titel voor zijn naam te plaatsen. De minister is niet gegroeid. Hij is zich echter wel bewust van zijn vele tekortkomingen en hij tracht dan ook met zijn uitdagend en opstienaat gedrag zaken te compenseren en de aandacht op zich te vestigen.
De minister dient zich bovendien in zijn kritiek, hoe fel het ook moge zijn, zich te beperken tot zijn eigen werkgebied. Blijkbaar overziet hij zijn eigen werkgebied niet. Het privéleven van anderen en in dit speciaal geval van de manschappen bij de Brandweer, waaronder de besteding van hun inkomen, valt buiten alle bevoegdheden van de bewindsman. Hij dient in elk geval in het vervolg daarvan ook af te blijven en de opmerkingen voor zichzelf te houden. Zoals eerder aangehaald, zijn de gebreken aan de attitude van de minister niet weinig. Ze zijn naar mijn bescheiden mening wel zodanig ingeworteld dat het heel veel tijd zal kosten om verbetering tot stand te brengen. Overigens is dit zeker geen gemakkelijke opgave. De meest voor de hand liggende oplossing zou zijn om bij de zoveelste reshuffeling van de Raad van Ministers een einde te maken aan zijn ministerschap.
Voor wat de brandweerlieden betreft, zou een andere uitingsvorm van protest beter aanslaan bij het volk. Het mag in geen geval geschieden over de ruggen van slachtoffers die in feite niets met het vergoedingssysteem te maken hebben. Het is ook niet goed te praten dat de overheid de brandweerlieden plotseling onaangenaam verrast middels maatregelen die allicht kunnen leiden tot verpaupering van deze lieden en hun gezinnen. Het is overigens wel opvallend dat de overheid momenteel vaker laat blijken dat zij zich niet aan gemaakte afspraken houdt. Momenteel zijn er een aantal gevallen hieromtrent bekend. Uit de debatten en de persconferentie van de Brandweer blijkt echter dat het ongunstig bericht, met betrekking tot de beperking van het aantal overuren – een vorm van derving van de inkomsten – reeds op de laatste dagen van de maand september hen heeft bereikt. Ook mag het verzuim van de regering bereids in te gaan op een dringend verzoek van de Brandweer om de dienst van adequate middelen te voorzien – weliswaar een duidelijk gebrek aan voorzorg van de zijde van de regering – nimmer aanleiding zijn tot plichtsverzuim. De verantwoordelijkheid die deze dienst, de Brandweer heeft, is niet een die dergelijke gedragingen kan tolereren. Plichtsverzuim van vooral brandweerlieden weegt beslist niet op tegen het gemis van een deel van de soldij. Voor het beslechten van ontstane ongerieven zijn er voldoende vakbondsmiddelen die met succes het gemis kunnen wegwerken.
Nogmaals, in deze atmosfeer van neerslachtigheid van manschappen bij de Brandweer, wier arbeidslust door omstandigheden is afgenomen, is het raadzaam op de eerste plaats te denken aan de grote verantwoordelijkheid die zij geheel vrijwillig op zich genomen hebben. Al het andere, hoe pijnlijk ook, moet ondergeschikt gemaakt worden aan het algemeen belang en de verantwoordelijkheid jegens land en volk.
Het onbegrijpelijk beleid van de huidige regering en de ondoordachte beslissingen die daaruit voort-vloeien, hebben zoals telkenmale weer blijkt, nadelige gevolgen met een sterke negatieve uitwerking op de ambtenaren en alle andere de regering ten dienste staande werkarmen. De invloed die de handelingen en besluiten laten zien op eerdergenoemde teleurgestelde lieden, is één die de van onverschilligheid onder hen bevordert. De prioriteitenlijst is reeds lang niet meer in overeenstemming met de gedane beloften aan de langzaam maar gestadig groeiende ontevredenen onder het arme volk. De telkenmale jammerlijke verschuivingen op genoemde lijst, brengen de uitvoering van de beloofde plannen soms onbewust in de richting van volledig uitstel. Dit wispelturig beleid is haast niet meer te volgen, zowel de geloofwaardigheid, het gemis aan een transparant beleid, de halfslachtigheid bij de uitvoering van werken wijzen allen in een geheel andere richting dan efficiëntie en slagvaardigheid. En dat is op zijn zachts gezegd, ernstig te betreuren!