Kortgedingrechter stelt het Openbaar Ministerie in het gelijk in de Houtblokkenzaak
In april 2021 zijn 988 houtblokken in beslaggenomen op verdenking van overtreding van de Wet Economische Delicten. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft, terwijl het strafrechtelijk onderzoek gaande is, het besluit genomen over te gaan tot openbare verkoop van die houtblokken.
In reactie hierop is namens het bedrijf S. een verzoek ingediend bij de Kort Gedingrechter, waarbij is aangehaald dat deze met verbazing heeft moeten vernemen dat in opdracht van het OM op korte termijn over zal worden gegaan tot verkoop van de inbeslaggenomen houtblokken, terwijl het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is.
Volgens verzoeker heeft het OM gehandeld in strijd met artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering en de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur, daar er voor de verkoop van de inbeslaggenomen goederen geen machtiging is verleend door de rechter.
Het OM heeft gesteld dat zij wel rechtmatig heeft gehandeld en wel op grond van onder andere het volgende:
– Doordat er niet kon worden nagetrokken van waar het hout afkomstig was (en dus zo de illegale status behoudt), blijft de Staat eigenaar van de houtblokken. Immers bedrijf S. heeft niet kunnen hard maken, dat de houtblokken een legale status hebben.
– Ingevolge de Memorie van Toelichting op artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering mag onder andere tot verkoop worden overgegaan als de voorwerpen onderhevig zijn aan bederf. In dit geval is hiervan ook wel sprake, want de houtblokken staan in wind en weer en zijn niet op de juiste wijze opgeslagen.
De Kort Gedingrechter heeft zaterdag 17 juli vonnis gewezen in deze zaak en zij kan zich vinden in de zienswijze van het Openbaar Ministerie en concludeert, dat er geen sprake is van “onrechtmatig handelen”. Door deze uitspraak kan de openbare verkoop normaal plaatsvinden.