In een regionale economische evaluatie van het IMF (Regional Economic Update) voor Latijns en Amerika en het Caribisch gebied welke gisteren is gelanceerd, wordt aangegeven dat Caribische landen over he algemeen nog worstelen met verhoogde schuldenlasten, een verzwakte reactie op goederen en diensten die de regio levert en handelsvoorwaarden die niet in hun voordeel uitvallen. Het IMF verdeelt de Caribische landen in toerismeafhankelijke landen en grondstoffenexporteurs. Voor 2012 is de groei van de economie geschat op 1%. Dat is een ½ procent lager dan eerder voorspeld in april. Hier gaat het om de landen Antigua and Barbuda, Bahamas, Barbados, Dominica, Grenada, Jamaica, St. Kitts, St. Lucia, St. Vincent. Het IMF merkt wel op dat vergeleken met 2011, er wel een groei is te merken in de komst van toeristen naar de regio. Maar dit had beter gekund. De oorzaak is dat de ontwikkelde economieën traag aan het herstellen zijn van de economische crisis. Maar het gaat niet alleen om de externe factor. In de Caribische toerismelanden is er sprake van weinig prijsflexibiliteit in het aanbieden van de diensten. Belize, Guyana, Trinidad en Suriname worden gerekend tot de ‘commodity exporters’. De vooruitzichten voor deze landen zijn beter vergeleken met de toerismeafhankelijke landen. De gemiddelde groei van de economie wordt daar verwacht zich te concentreren rond de 2 3.4 procent. De schuldenlast in de toerismeafhankelijke landen blijkt zeer hoog te zijn. Dat is dicht bij de 95% van het bbp tegen eind 2012. Dit was rond de 80% voordat de crisis zich uitspreidde over de hele wereld. Een belangrijk punt is ook de grote afhankelijkheid van olie-importen.
In de regionale analyse beveelt IMF de Caribische landen aan om de kwetsbaarheden in de economie aan te pakken. Een grote uitdaging voor de Caribische landen blijft de schuldenlast. Voorts is het niet aan alle landen gelukt om hervormingen door te voeren die de groei en concurrentiekracht van de landen ten goede komen. In vele economieën zijn er geen systemen die overstijgend controleren. Caribische landen kampen met zwakke instituten, kennelijk gericht op het controleren op de rechtmatigheid en doelmatigheid van uitgaven en op het aangaan van binnenlandse en buitenlandse schulden. Caribische landen kunnen een voorbeeld nemen aan het Surinaams beleid. Het aangaan van schulden is begrensd in de financiële wetgeving. Aan overtreding zijn persoonlijke strafmaatregelen gekoppeld. Grote verantwoordelijkheid rust op de minister van Financiën en de governor van de Centrale Bank van Suriname, een verantwoordelijkheid die vooral door laatstgenoemde zeer serieus is genomen.
In recente rapportage van het IMF is met name de uitzonderlijk positieve schuldenpositie van Suriname gebleken. Surinaamse regeringen hebben nu altijd een koppijn aan schulden. Het is nu voor de tweede keer (2000 en 2010) dat regeringen van verschillende signatuur elkaars geaccumuleerde schulden als economische prioriteit aflossen.
Onder de commodity exporters in het Caribisch gebied is de geprojecteerde groei van Suriname in 2012 het hoogst. Dat is 4.0 gevolgd door Guyana, Belize en Trinidad met resp. 3.7, 2.3 en 0.7 %. In 2013 is de groei in Suriname op de tweede plaats (4.5%) voorafgegaan door Guyana met 5.5%. Belize en Trinidad volgen met 2.5 en 2.2 %. Wat de geprojecteerde inflatie betreft, is Suriname in beide landen in zijn categorie op de derde plaats in 2012 en op de tweede plaats in 2013. In Guyana zal de geprojecteerde inflatie zodanig toenemen en in Suriname zodanig afnemen dat zij stuivertje gaan verwisselen. In een Caribische krant is eens door een analyticus een voorspelling gemaakt wat er zou gebeuren als er in zijn land opeens een heleboel olie zou worden ontdekt en het land opeens te maken zou krijgen met verdubbelde staatsinkomsten. Het land vergeleek zich bij het beantwoorden van de vraag met Trinidad. De analyticus kwam ook uit op toegenomen corruptie en toegenomen gewelddadigheid. Suriname heeft voorlopig de wind mee wat betreft de staatsinkomsten. Het land moet een goed plan hebben om nu duurzaam te investeren in een paar sectoren die zich verantwoordelijk en professioneel opstellen en niet eeuwig op de bedeltoer zijn. Er wordt meer professionaliteit verwacht bijvoorbeeld van de agrarische sector. De boer moet zich bijvoorbeeld meer representatiever gaan opstellen en landbouwingenieurs maken tot woordvoerders die strikt, kort, zakelijk en gefundeerd komen met hun verhaal. Landbouwers moeten hun beroep op een waardige wijze presenteren en momenten in hun dagelijkse ritme inbouwen, waarbij ze geïntegreerde burgers zijn. Landbouwers moeten zich profileren als succesvolle ondernemers. Anders heeft het geen aantrekkingskracht op de volgende generatie en ook niet op de overheid. In de sociale sector zijn er activiteiten op komst en internationaal wordt gesteld dat het opzetten van sociale zekerheidssystemen te maken hebben met politieke wil en niet met beschikbaarheid van geld. De duurzame sectoren moeten gekneed worden door de Surinaamse regering. Nadat dat gebeurd is, moet Suriname raad weten met een economische voorspoed dat waarschijnlijk niet voor altijd is.