Een kijkje bij bejaarden in een tehuis
Mevrouw R., haar naam wil ze liever niet in de krant omdat ‘veel mensen haar kennen’, woont al 6 jaren in een bejaardentehuis. Ze is 84, maar nog goed ter been. Ze zegt niet veel te merken van het ‘gedoe’ over het Coronavirus. “Ja we zijn al oud, dus we gaan niet echt uit he? Dat is voor jonge mensen. Ik blijf thuis, kijk tv, ik doe alles nog zelf, koken en wassen en zo. Toen mijn man nog leefde, gingen we weleens bij vrienden en familie, maar hij overleed bijna 5 jaren terug, dus nu heb ik niet zo de drang om op straat te gaan.” De journalist mocht haar na afstemming met de directrice spreken als hij een mondkapje had en het opdeed, de handen eerst ontsmette en een veilige afstand bewaarde, ‘want eigenlijk laten we geen bezoekers toe hoor!’’, sprak de strenge stem,
Hoe komt ze aan haar levensbehoeften? “Wel, ik heb een klein pensioen van mijn man. Daarmee wordt het tehuis betaald, want dat is nu echt een dure grap. Mijn kleindochter haalt eens in de 2 weken, of als ik haar vraag, wat spullen in de supermarkt voor me. We hebben haar ons huis gegeven, begrijpt u? Nu bellen we over wat ik nodig heb, en ze geeft het voorin voor me af met een lijstje. Dan brengen de zusters het voor me, maar ik kom niks tekort hor! Ik bel met mijn vrienden buiten en familie, elke dag, en soms krijg ik bezoek van buren en soms ga ik op bezoek. Wat kun je eraan doen? Meneer, we zijn al oud, dus we zijn geduldig. Die ziekte is erg, vooral voor oudjes, dus we grappen niet en het tehuis is streng. Maar iedereen vindt dat goed. We moeten beschermd zijn toch?” Bezoek van buiten krijgen ze voorlopig nauwelijks, vanwege het besmettingsgevaar, maar in uitzonderingsgevallen wordt het toegestaan als je maar afstand houdt en de handen ontsmet. Directe familie hoeft geen mondkapje op, maar de meesten doen het wel, wordt verteld.
Haar buurvrouw zit erbij, maar wel op veilige afstand, zoals de afspraak is in dit tehuis. Zij is niet zo blij met de ontstane situatie. “Meneer, maar is het waar dat alle casino’s dicht zijn? Ik kan me niet voorstellen!” Zij ging haast elke dag naar het casino aan de Kwattaweg. Soms met een taxi, soms werd ze gebracht of gehaald, en dat deed ze meestal met een andere bejaarde of twee uit het tehuis. “Ja we spelen niet veel geld hoor, het gaat om de gezelligheid! Mijn man wil nooit mee, die zit thuis voor de tv, en met zijn krant elke dag, maar hier in de kamer is het warm en saai, dus we spelen wat. We babbelen en ontmoeten vrienden, we krijgen zelfs wat lekkers te eten. Maar nu kan dat niet meer he? Sa un sa du?”
Ook de gebruikelijke bingoavond van het tehuis zelf vindt tot nader order niet meer plaats. Beide dames hebben er wel begrip voor, zeggen ze, maar in de ogen van de casino-gangster zie je wel het gemis. Misschien zelfs een beetje verdriet. Dat laatste beetje plezier waar ze nog voor leefde, kwam weg te vallen door een klein virus. Of ze eenzaam zijn? “Nee hor meneer, wij hebben tenminste zoveel oudjes zoals wijzelf om ons heen, w’e tak tori ala dey. Juist hebben we te doen met al die jonge mensen nu! “Skoro no de, bioskoop, niet eens een feestje mogen ze hebben? Aaai, te ie denki ie sjie ala sani kba noh? Dat we zoiets nog moeten meemaken, op onze leeftijd!”
Mevrouw R. kijkt in de verte en denkt aan het verleden of zo. De weemoed is wel uit haar oude ogen af te lezen…maar hier zie je ze wel ‘gezellig’ wandelen en naar elkaar wuiven en roepen, zoals het er altijd al geweest is.