De Partij voor Recht en Ontwikkeling constateert dat de Wet Uitvoering Uitzonderingstoestand het kroonstuk vormt op de recente campagne tot uitholling van de rechtsstaat.
Het wetsvoorstel wordt behandeld op een moment, dat de noodzaak daartoe, niet op medische gronden gebleken is. Er is geen uitbraak of besmettingsgraad gebleken van een schaal die de ernstig beperkende maatregelen rechtvaardigen, als zulks ooit al het geval zou kunnen zijn.
Hoewel de wettekst, ten aanzien van financiën geformuleerd is, om de indruk te wekken, dat mocht de situatie dat de noodreserve, waarvan het de wettelijke taak van de regering was, deze voor te bereiden en op te bouwen, tekort zou schieten, zij uit andere normale middelen financiering tijdens de uitzondering zou kunnen regelen.
Echter gaat de wet veel verder dan dat. De wet stelt de belangrijkste wetgeving op zijn, die moet zorgen voor het veiligstellen van de belangrijkste middelen van de staat, zoals onroerend goed, mijnbouwrechten, goud- en kasreserves en aandelen van staatsbedrijven, door van de Bankwet en de Comptabiliteitswet af te wijken. Er staat ook met zoveel woorden, dat extra voorschotten en externe financieringen aangetrokken mogen worden, zonder voorwaarden of restricties te noemen, voor alles wat de regering ziet als het algemeen belang.
De grondrechten, die Hoofdstuk V van de Grondwet garandeert, worden door de wettekst en de toelichting erbij, voorwaardelijk gemaakt en ondergeschikt gesteld aan de vermeende uitzonderingstoestand. Een van de meest schrikbarende bevindingen, is dat er heel specifiek verwezen is naar de mogelijkheid om zelfs op verdragsrechtelijk vastgelegde mensenrechten af te wijzen.
De Partij voor Recht en Ontwikkeling stelt zich op het standpunt, dat de COVID pandemie, hoewel ernstig en ingrijpend, in geen enkele democratische rechtsstaat tot zulke verregaande beperkingen heeft geleid voor een dergelijk lange en onzekere periode en zonder de nodige waarborgen. Zij constateert dat vanuit het oogpunt van rechtsvergelijking. Zij constateert ook, dat door juiste toepassing van de bestaande regelgeving, alle maatregelen die tot nu toe afgekondigd zijn, uitvoerbaar en handhaafbaar zouden zijn en blijven. Zij komt tot de conclusie dat de beperking van mensenrechten en de vrijbrief tot wangedrag en verder financieel wanbeleid van de overheid, onacceptabel is en getuigt, van strijdigheid met de Grondwet in de zin van artikel 92 Grondwet.
Om die reden roept zij alle Assembleeleden op om zich maximaal te verzetten tegen aanname en alle Surinamers om de bescherming en naleving van de Grondwet en garantie grondrechten te eisen van een ieder, onder alle omstandigheden.
Tot slot wijst zij erop en waarschuwt zij allen die meewerken aan het schenden van de Grondwet, dat de parlementaire onschendbaarheid zich niet uitstrekt tot de misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten als vervat in Boek 2, Titel IV Wetboek van Strafrecht. De Partij voor Recht en Ontwikkeling zal zich in zetten voor de vervolging en berechting van iedere persoon die zich aan dergelijke misdrijven schuldig maakt, vooral onder misbruik van de huidige pandemie.