Recentelijk is er een poging ondernomen om middels een motie van wantrouwen de minister van Financiën af te zetten of tenminste het samenwerken met hem op te zeggen. In beide gevallen zou bij eventuele goedkeuring van de ingediende motie door de oppositie, geen effectief resultaat waar te nemen zijn. Dit impliceert dat de eventuele goedgekeurde motie niet erin zou resulteren dat de minister van Financiën ontslagen zou worden of gereshuffeld zou worden. En dit alles heeft enkel en alleen te maken met het vigerende hybride politieke stelsel, dat noch zuiver parlementair noch zuiver presidentieel is. Het prerogatief recht van benoemen en ontslaan van ministers, is in artikel 110 sub e van de grondwet expliciet gegeven aan de president van de republiek Suriname. Als de president geen gronden aanwezig acht om de/een minister te ontslaan, ook in het geval van een goedgekeurde motie van wantrouwen, mag en kan hij weigeren tot ontslag over te gaan. In het hybride politieke stelsel dat wij hebben, kan DNA ook de president, de vicepresident en de regering niet naar huis sturen.
In het parlementaire stelsel kan het parlement/DNA het aftreden van een minister of de hele regering middels een motie van wantrouwen naar huis sturen. De motie van wantrouwen wordt door de oppositie ingediend wanneer blijkt dat de regering/het kabinet haar meerderheid kwijt is. Het Surinaamse parlementaire stelsel kende, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Nederlandse, de motie van vertrouwen. Deze wordt door regeringsgezinde parlementariërs ingediend, soms op verzoek van de regering, soms nadat een motie van wantrouwen door de oppositionele parlementariërs is ingediend en verworpen en een enkele keer wanneer uit feiten en omstandigheden de indruk zou kunnen zijn ontstaan dat de regering niet langer de meerderheid achter zich heeft. De poging van de oppositie om middels een motie van wantrouwen de minister van Financiën naar huis te sturen, geeft aan of lijkt erop dat de geest van het parlementaire stelsel duidelijk leeft bij de oppositie. Ook hetzelfde kan gezegd worden van de motie (van vertrouwen) van de coalitie. Conclusie, DNA geeft aan dat het parlementaire stelsel in het denken en handelen van de leden leeft, zij het latent.
Ik herhaal dat ik, onder andere om de betere checks and balances, maar ook dat een president zich kan opstellen als een ondemocraat/dictator, bewust kies voor het parlementaire stelsel volgens het Westminster model, zoals wij die gekend hebben tussen 1949 en 1980. Het parlementaire stelsel voldoet beter aan onze aspiraties als multi-etnische, culturele samenleving waarin het etnocentrisme levensgroot aanwezig is. Ik heb vanaf 1988 over dit onderwerp diverse artikelen geschreven en gepubliceerd. Het eerste artikel hierover, met als kop amenderen van grondwet voor de toekomst, heeft onder andere ertoe geleid dat mr. Jagernath Lachmon mij opgebeld heeft. Hij was content met de inhoud, maar merkte ook op dat ik de frontpartijen goed van langs heb gegeven in het artikel. Hij accepteerde de terechte aanval mijnerzijds, zei hij tenslotte.
Het is derhalve van groot belang dat wij als land teruggaan naar het parlementaire stelsel, zoals wij dat kende voor 1980. Voor die transitie kan de grondwet van 1975 als basis dienen.
Bert Eersteling
Bronnen: ‘Toekomst van ons verleden, Dr. J. Sedney’