De eerste uitgave van Switi Sranan verscheen in 1990 maar deze is reeds decennia geleden uitverkocht. Kort geleden heeft de stichting Don Walther Fonds op verzoek van velen besloten een herdruk uit te geven. Ralicon heeft de taak op zich genomen het boek te redigeren en in een nieuw jasje te steken.
Switi Sranan handelt over de jeugdjaren van de auteur Walther Donner in de periode van 1935 tot 1954 aan de Gongrijpstraat. Zoals de auteur het zelf zegt werd hij in 1930 geboren te Paramaribo aan de Gongrijpstraat nummer 92 in het huis van zijn grootouders. Zijn moeder was een telg uit het bekende geslacht Vervuurt. Zijn vader heeft hij echter nooit goed leren kennen omdat die voor zijn geboorte de wijk nam naar Curaçao, zoals de auteur dat zelf heeft verwoord. Het boek begint met een beschrijving van de omgeving van de Gongrijpstraat waarbij vooral de Cultuurtuinlaan (in de volksmond ‘de Cul’) een belangrijke rol speelt. Er bestonden toen geen verbindingsstraten tussen de Gongrijpstraat, Prinsessestraat en de Cultuurtuinlaan. Wilde je dus van de Gongrijpstraat naar de Prinsessestraat dan moest je de straat helemaal uitlopen en via de Gravenstraat de Prinsessestraat inlopen om zo je bestemming te bereiken. De bewoners hadden echter een praktische oplossing voor dit logistieke probleem en dat stond bekend onder de naam ‘boren’. Dat wil zeggen je stapte een erf aan de Gongrijpstraat op en vroeg toestemming aan de bewoners of je gebruik mocht maken van hun terrein om naar een belendende straat te lopen. Soms geschiedde dat echter ook zonder toestemming.
In de Gongrijpstraat woonden er typische figuren. Als je bijvoorbeeld een party wilde organiseren moest je bij Louis zijn, die jouw feest compleet met eten, drinken en bazuinkoor verzorgde. Voor alleen maar een dansfestijn moest je BBB (Budels Bigi Bal) hebben. Hij zorgde voor het opzetten van een danstent met een volledig orkest. Bij Willem Wattieng moest je zijn voor jouw filmkaartjes voor cinema Luxor. In die tijd waren de serie films bijzonder populair. Er bestond toentertijd een levendige handel in plaatsbewijzen die grif voor drie maal de prijs van de hand gingen.
Alle in Suriname aanwezige etnische groepen waren in de Gongrijpstraat vertegenwoordigd en leefden volgens de auteur in harmonie met elkaar. Een van de meest kleurrijke figuren was Sweet Laugh die van ergens uit het Engelssprekend Caraibisch gebied kwam en die zonder een duidelijke aanleiding luidkeels en smakelijk begon te lachen op straat. Verder had je ‘Monsieur’ een gevluchte deporté uit het Bagno, de beruchte strafgevangenis in Frans-Guyana. Hij verdiende zijn boterham als karreman en sliep te midden van de dieren die door hem gehouden werden. Berucht was Liengamang, een Hindostaan die in de stad bedelde maar na zijn overlijden eigenaar bleek te zijn van erven met huurwoningen en emmers vol geldstukken. Om deze reden gaf oom Vervuurt nooit geld aan een bedelende Hindostaan. De beschrijving van de vele types die in de Gongrijpstraat woonden is een van de sappigste en geestigste delen van het boek. Deze personages zijn te veel om in de onderhavige recensie allemaal op te noemen. Vermeldenswaard is dat ook de vrouwelijke beoefenaars van het oudste beroep ter wereld goed vertegenwoordigd waren in de straat. Hierdoor wemelde het van de zuipende Amerikaanse en andere buitenlandse militairen die hun behoeften ter plekke kwamen bevredigen. Het was immers de tijd van de Tweede Wereldoorlog. De plaatselijke geallieerde troepen hadden blijkbaar een goede alliantie gesloten met de dames van plezier. Hoewel de verhalen romantisch klinken moet toch vermeld worden dat de leefomstandigheden beoordeeld naar de hedendaagse maatstaven, vrij primitief waren. Ook de betere huizen zoals van de niet onbemiddelde grootouders van Donner, hadden toen nog geen doortrekkende wc’s. Indien de fysiologische behoeften daartoe noopten, moest gebruik gemaakt worden van een privaat op het erf ook wel genoemd ‘kumakoisi’ of in het Nederlands ‘gemakshuisje’. Waar deze laatste naam vandaan komt is mij niet helemaal duidelijk, omdat ik mij niet kan voorstellen dat je in het huisje zijnde je echt op je gemak voelde. Donner werd opgevoed door zijn grootouders, zijn grootvader was van Duitse afkomst en van beroep ondernemer die onder andere een houtverwerkingsbedrijf exploiteerde, maar tevens kippen hield. Zijn grootmoeder was eveneens van Duitse bloed en drukte zich merkwaardigerwijs alleen in het Sranan uit (destijds Taki Taki of Negerengels genoemd). Donner schaamde zich diep hiervoor. Ook haar kookkunst (patjapatja alesi) kon hem niet bekoren.
Aan het einde van de Gongrijpstraat bevond zich het Maikoe project, een zeer lawaaierige buurt, waar een concentratie Hindostanen woonde. Volgens de auteur schreeuwden de bewoners naar elkaar van huis tot huis. De woningen waren toen piepklein, niet groter dan vijf bij vijf meter. Het is opvallend welke ontwikkeling deze buurt in enkele decennia heeft ondergaan. Een interessante beschrijving geeft de auteur over de ceremonieën die plaatsvonden in deze groep. In die tijd waren er nauwelijks auto’s in Suriname. De kleurrijke huwelijksprocessie (barát) bestond uit een stoet ezel- en ossenkarren waarop de familie en gasten zich verplaatsten, achterna gelopen door de buurtjongeren (onder wie Donner) bij wie het primair ging om de gratis vegetarische maaltijd opgediend in bananenbladeren. Deze moest met de handen genuttigd worden. Dit gebruik bestaat op vele plaatsen nog steeds.
Opmerkelijk is ook de beschrijving van een taziya ceremonie (in de volksmond toen bekend als ‘koelie tadja’). De niet ingewijden zagen het gebeuren als een algemeen Hindostaans feest, terwijl het in feite ging om een ceremonie van een bepaalde Moslim groepering om de door hen vereerde personen Hoessein en Hassan te gedenken. Een speciaal gebouwd torentje met draagbaar werd in processie naar de Surinamerivier gedragen en ter plekke aan het water toevertrouwd. Donner heeft hiermee een plechtigheid vereeuwigd die geheel verdwenen lijkt te zijn in ons land.
Verder geeft de auteur kostelijke beschrijvingen over de culturele en recreatieve activiteiten van vooral de Chinese, Javaanse en Hindostaanse Surinamers. Zijn beschrijving van het dobbelen onder de Javanen (los los) is buitengewoon amusant. De auteur slaagde erin een methode te ontwikkelen om nooit te verliezen. Bij de Chinezen was het verboden gokspel ‘piauw’ zeer populair (Piauw Piauw Piauw ye’ go mek’ mi law). Maar ook manifestaties als djaran kepang en wintipre’s komen aan de orde. De auteur beschrijft op komische wijze hoe de organisatoren erin slaagden uit handen van de politie te blijven. Het voorgaande is besproken in hoofdstuk 1 dat voor mij het neusje van de zalm is van het boek.
In hoofdstuk 2 beschrijft de auteur zijn schoolperiode waarbij ook het totaal onderwijssysteem belicht wordt.
In hoofdstuk 3 geeft hij een beschrijving over het voetballen in de straat waarbij hij de markante opmerking maakt dat het voorste gedeelte van de straat bij een voetbal wedstrijd tegen de Maikoe clan het niet gemakkelijk had. Het verbaasde hem wel dat de Hindostaanse voetballers het op recreatief niveau goed deden maar in de hogere klassen vrijwel geheel ontbraken. Deze trend lijkt zich overigens tot nu toe voortgezet te hebben.
Hoofdstuk 4 handelt over sport en spel waarbij een uitgebreide beschrijving gegeven wordt van onder andere het knikkeren. Begrippen als olo meti, bounce back, skeer, boegroe worden uitvoerig beschreven. Evenals de verdwenen sporten bat en bal, tiki pauw, djoel, draaitollen, vliegeren, korfbal en stokgevechten. Ten aanzien van de laatstgenoemde sport merkt hij op dat deze in Suriname door de Hindostanen was geïntroduceerd. De kampioen van Suriname was echter een creool. Het is niet waarschijnlijk dat zulks de oorzaak is van het verdwijnen van deze sport.
In hoofdstuk 5 vertelt de schrijver hoe hij zijn vakanties doorbracht waarbij onder andere de inmiddels verdwenen treinverbinding tussen Paramaribo en Republiek (het eindpunt lag verder) uitvoerig wordt beschreven.
Ook heeft de schrijver in zijn vakanties Coronie bezocht. Dit kon toen alleen binnendoor of over zee. Opvallend is zijn opmerking dat Coronie in die tijd het welvarendste district van Suriname was! Hoofdstuk zes gaat over seks. Vermeldenswaard is dat de auteur volgens zijn zeggen reeds op jeugdige leeftijd gonorrhoea opliep. De behandelende medicus kon zijn oren niet geloven over het aantal professionals met wie de jonge patiënt het bed gedeeld had. Hij moest alle namen opgeven voor een onderzoek naar de mogelijke veroorzakers van zijn pijnlijke aandoening. Bij de beschrijving hiervan druipt de humor ervan af.
Hoofdstuk 7 gaat over jagen en vissen waarbij het gebruik van katapults, stroppen en andere methoden van jagen en vissen, die toen nog in zwang waren, worden beschreven.
In hoofdstuk 8 komt het onderwerp muziek aan de orde. Hierbij worden de namen van verschillende legendarische Surinaamse musici als de Lobo’s, Rodriguez en Woiski genoemd.
In hoofdstuk 9 geeft de schrijver op kostelijke wijze zijn ervaringen met verschillende werkzaamheden variërend van schoenmakersleerling tot wagenmaker weer.
Hoofdstuk 10 gaat over zwemmen. Hierin beschrijft de auteur de beperkte mogelijkheden die bestonden variërend van moerassen tot de Surinamerivier. De ultieme zwemleraar in die tijd was de legendarische ‘meester’ Campagne.
Hoofdstuk 11 geeft een beschrijving van het culturele leven in de tweede helft van de twintigste eeuw waarbij het radio station AVROS uitvoerig besproken wordt.
Het boek eindigt met hoofdstuk 12 over de oorlogstijd. Alle Surinaamse mannen boven de achttien jaar werden onder de wapenen geroepen en ingelijfd in de schutterij. Ook kozen velen ervoor om als ‘gunners’ te vertrekken op schepen die konvooien begeleidden.
Michiel van Kempen (Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, p. 11-12) zegt dat Donner met Switi Sranan zich geschaard heeft in een oude traditie van goed vertellende chroniqueurs. Ik ben het geheel eens met deze typering. Maar ik vermeld hierbij dat Donner veel meer geschreven heeft dan Switi Sranan. Ik vind nog steeds zijn boek The Politicians (Engelse versie) het meest indrukwekkende werk van zijn hand. Het gaat daarbij echter om een lijvig, tijdloos politiek werk dat wellicht niet voor iedereen toegankelijk is. Het hierbij besproken Switi Sranan is echter voor een ieder leesbaar, zij het dat redacteur Rappa een leeftijdsadvies geeft van zestien jaar. Ik heb het boek in enkele uren uitgelezen en mijn lachsalvo’s waren zelfs voor de buren hoorbaar. Voor mij is Switi Sranan de meest humoristische Donner en ik raad het aan iedereen aan die zich gedeprimeerd voelt en wat vrolijkheid en humor goed kan gebruiken. Maar daarbij komt nog dat voor de lezer ook de historie tot leven gebracht wordt.
Tenslotte suggereer ik om een eventuele herdruk de titel te geven van Gongrijpstraat. Dit omdat het boek associaties oproept met het boekwerk van wellicht de grootste Caraibische auteur, V.S. Naipaul, Miguel Street.
Carlo Jadnanansing
Titel: Switi Sranan; Auteur: Don Walther Donner; Verschijningsdatum origineel: 1990; Herziene editie Stg. Don Walther Fonds: april 2019; Tekstverwerking: Ralicon ; Aantal pagina’s: 176
ISBN: 978-99914-57-24-6
Verkrijgbaar bij: Rappa’ Bibliotheek ; Juridisch Advies Bureau Carlo Jadnanansing (Grote Hofstraat 7) ;
Made in Suriname Beurs
Prijs: SRD 85