Sinds 2010 is er in Suriname sprake van toenemende armoede, en wel zodanig dat de situatie nu beland is in een sociaaleconomische misère. Helaas is de burger met de roep om bescherming van mensenrechten (juridisch heten ze beschermde belangen) van een koude kermis thuis gekomen.
Stichting Centre for Public Affairs Suriname (Stichting CPAS) heeft op grond van het maatschappelijk belang van de burgers van Suriname aan de rechter gevraagd haar belangen te beschermen, nadat gebleken is dat De Nationale Assemblee en de regeringsleider hun grondwettelijke plicht dienaangaande niet zijn nagekomen. Vandaar dit beroep op de rechterlijke macht – de derde macht van een democratische rechtsstaat.
Het vonnis
Metaforisch gezien is de functie van de rechter op dit verzoek van Stichting CPAS om een nieuwe brug te bouwen over de Surinamerivier, waarbij aan de linkeroever de brugpijler bestaat uit feiten en omstandigheden (de sociaaleconomische feiten), en aan de rechteroever de brugpijler bestaat uit het recht. Het is dan ook de functie van de rechter om op geheel onafhankelijke wijze de overspanning tussen deze brugpijlers te realiseren door de feiten te overwegen (i.c. te beoordelen rekening houdend met de maatschappelijke context waaronder méér dan 20.000 bezwaarschriften) tegen het licht van wat de rechtsregels voorschrijven.
Deze metafoor geeft o.a. aan wat Stichting CPAS vindt dat is mis gegaan:
Metaforisch
1. De relevante feiten en omstandigheden zijn door de rechter niet dan wel in onvoldoende mate betrokken in de overwegingen; met andere woorden, het gebruikte betonijzer en de samenstelling van het beton vertonen ernstige zwakheden (één van de brugpijlers en de overspanning). Vanwege het gevaar van instorting (zware aantasting van de beschermde belangen) moet de uitslag van het vonnis (de brugpijlers en overspanning) als onacceptabel worden beoordeeld. Stichting CPAS gaat dan ook een beroep doen op de hoger beroep-rechters om deze zaak te doen herbeoordelen. Het vastgestelde gevaar is reëel en het is daarom onbegrijpelijk dat de rechter deze maatschappelijke realiteit niet in haar oordeelsvorming heeft meegenomen;
Juridisch
2. De rechter heeft twee hoofdredenen overwogen waarom de eis van de Staat niet is ingewilligd, namelijk om zich niet-ontvankelijk te verklaren. Ten eerste achtte de rechter zich wel degelijk bevoegd omdat Stichting CPAS een beroep heeft gedaan op onrechtmatigheid van de overheidsgedragingen. Ten tweede is de eis van de Staat verworpen omdat de gestelde onbevoegdheid van Drs. A. Biharie door de Staat niet kon worden bewezen en daarmee het een onzinnige eis van de Staat betrof.
3. Bij de hoger beroep-rechters zal worden betoogd dat de Kantonrechter in eerste aanleg niet dan wel in onvoldoende mate de feiten en omstandigheden – die op zichzelf beschouwd door de Staat niet zijn weerlegd – in haar rechterlijke overwegingen heeft betrokken (het wegen van de daarin verwoordde beschermde belangen);
4. Ook zal worden betoogd dat de rechter een onjuiste opvatting van het recht tot uitvoering heeft gebracht door te stellen dat Stichting CPAS niet betoogd zou hebben dat de wettelijke voorschriften van de Wet Rij- en Voertuigenbelasting 2018 en van de gewijzigde Wet op de Staatsschuld van 3 februari 2017 niet verenigbaar zouden zijn met ieder verbindende bepalingen, maar dat er sprake zou zijn van strijdigheid met ieder verbindende bepalingen. Juridisch technisch betekent dat de rechter in het proces van rechtsvinding een onzuiver oordeel heeft gevormd door zich strikt te houden aan de bewoordingen van het grondwettelijke voorschrift (artikel 106 Grondwet, namelijk toepassing van het achterhaalde legaliteitsbeginsel) en tegelijkertijd daarbij getoond heeft niet het besef te hebben dat de termen ‘niet verenigbaar’ en ‘strijdig zijn met het recht’ eenzelfde betekenis hebben volgens vaste rechtspraak en in de rechtsdoctrine (toepassing van de teleologische interpretatiemethode in het proces van rechtsvinding);
5. Gegrond op het vorige onjuiste argument heeft de rechter vervolgens geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat. Als het voorlaatste argument van de Staat onhoudbaar is (het geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting) dan is het tweede argument (het opeenvolgende argument) van de Staat ook daardoor onhoudbaar;
6. Het derde oordeel van de Staat dat haar niet gebleken is dat de wettelijke voorschriften strijdig zouden zijn met de grondwettelijke bepalingen is eveneens onhoudbaar, omdat de rechter zich geen rekenschap heeft gegeven van de door de Staat niet weerlegde feiten en de rechter de maatschappelijke context niet in haar oordeelsvorming heeft betrokken;
7. Op de gronden genoemd onder bovenstaande punten wordt door Stichting CPAS dan ook gesteld dat de argumenten door de rechter gebruikt om de vordering af te wijzen haar conclusie niet rechtvaardigt en daarom de Hoger beroep-rechters het vonnis zullen moeten vernietigen;
8. Ook zal het vonnis van de rechter moeten worden vernietigd, omdat het onjuist is van de rechter te oordelen dat strijdigheid met de wetten is gevorderd. De rechter kan alleen aan één of meer wettelijke voorschriften van een wet schorsende rechtswerking verlenen en niet aan een wet. Dit volgt uit de onschendbaarheid van wetten. Alleen een constitutief oordeel van een zogenaamd Constitutioneel Hof kan een dergelijk oordeel vellen of de wetgever kan de wet zelf intrekken.
Eindconclusie: aan de hoger beroep-rechters zal worden gevraagd het vonnis van de Kantonrechter te vernietigen en alsnog de gevraagde rechtswerking van specifieke wetsartikelen van de Wet Rij- en Voertuigenbelasting 2018 en van de gewijzigde Wet op de Staatsschuld op te schorten om zodoende een gedegen mensenrechtenbrug te bouwen. De Surinaamse jurisprudentie heeft grote behoefte hieraan, waardoor de burger zal meeprofiteren en de verlangde rechtszekerheid eindelijk zal hebben verkregen. In een bodemprocedure zal de onverbindendheid dan wel het buiten toepassing laten van genoemde wettelijke voorschriften worden gevorderd.
Metacommunicatie t.a.v. commentaar van Mr. Willem Siwpersad
Teleurstellend en jammer is dat een rechtsgeleerde een persoonlijk oordeel velt dat, gegeven bovenstaande uiteenzetting, als onhoudbaar moet gelden. Het is simpelweg niet in overeenstemming met het recht. Immers, de rechter heeft overduidelijk uiteengezet dat het bevoegd is een formele wet te toetsen. Siwpersad geeft daarmee aan een onzuiver begrip te hebben van artikel 80 lid 2 van de Grondwet en van wat in de jurisprudentie als leerstuk dienaangaande is ontwikkeld. Hierbij verwijs ik o.a. naar het rechterlijk oordeel betreffende de voortzetting van de decembermoordenstrafzaak, waarbij de rechter de rechtswerking van de gewijzigde Amnestiewet ongeoorloofd achtte en dat dit oordeel bij een rechterlijke toetsing van een formele wet werd gevormd. Ik acht het dan ook zeer onbegrijpelijk en blijk geven van een pertinent onjuiste rechtsopvatting wanneer Siwpersad zich beroepende een rechtsgeleerde te zijn, een standpunt verkondigt dat klaarblijkelijk niet in overeenstemming is met vaststaande rechtsfeiten. Verfoeilijk is dat in dit verband hij de burgers een onjuiste mening laat lezen.
Siwpersad moet begrijpen dat wanneer Stichting CPAS vindt dat er sprake is van een onrechtmatige rechterlijke uitspraak, zij zich het recht voorbehoudt om op grond van de daaraan ten grondslag liggende argumenten in hoger beroep te gaan. Het ligt aan de hoger beroep-rechters hierover te oordelen en dat hoeft niet in overeenstemming te zijn met de persoonlijke opvatting van een rechtsgeleerde die in dit verband al heeft laten blijken geen goed begrip te hebben van het recht. Een ieder wordt sterk aanbevolen om met onomstotelijk vaststaande feiten rekening te houden en op basis van een behoorlijke dosis kennis persoonlijke standpunten te verkondigen en zich niet te bedienen van onzinnige redeneringen.
Stichting CPAS
Drs. A. Biharie