Tegenwoordig zijn er zowel op internationaal als nationaal niveau tal van organisaties in het leven geroepen die zich bezighouden met mensenrechtenschendingen. Mensenrechtenschendingen zijn inmiddels mondiaal erfgoed geworden en wie ze schendt, krijgt de wereld als rechter.
Ervaring heeft uitgewezen dat de gang naar de rechter in landen waar grootschalige mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden, vaak moeizaam verloopt.
Om deze reden zijn er naast de gerechtelijke instanties ook andere mensenrechteninstrumenten tot stand gekomen die zich bezighouden met het onderzoeken van gebeurtenissen omtrent mensenrechtenschendingen.
Artikel 16 van Wet 27/2004 bepaalt dat deze drie taken worden uitgevoerd door drie verschillende Subcommissies, te weten:
- De subcommissie voor onderzoek en opheldering inzake grove mensenrechtenschendingen.
- De subcommissie voor compensatie, restitutie en rehabilitatie.
- De subcommissie voor amnestieverlening.
Artikel 18 van Wet 27/2004 bepaalt dat de subcommissie voor onderzoek en opheldering inzake grove mensenrechtenschendingen de bevoegdheid heeft om slachtoffers, hun nabestaanden, daders en derde partijen te verzoeken informatie te verstrekken of getuigenverklaringen af te leggen, ook indien deze partijen zich buiten Indonesië bevinden.
Artikel 7(2) van Wet 27/2004 legt vast dat indien partijen of instellingen weigeren om mee te werken, de commissie op grond van het hetzelfde artikel middels een ambtelijk bevel van de rechtbank medewerking kan afdwingen. Artikel 7 (3) van deze wet bepaalt dat de rechtbank in zo’n geval verplicht is het bevel binnen zeven dagen af te geven. Hoewel de waarheids- en verzoeningscommissie dus over de mogelijkheid beschikt om langs juridische weg medewerking te verkrijgen is niet duidelijk wat de gevolgen zijn indien de rechtbank geen gehoor geeft aan een dergelijk verzoek van de Commissie.
Op grond van artikel 19 van Wet 27/2004 beschikt de subcommissie voor compensatie, restitutie en rehabilitatie over de bevoegdheid om juridische adviezen uit te brengen inzake de toekenning hiervan aan slachtoffers of hun nabestaanden. Deze subcommissie is bevoegd richtlijnen op te stellen en suggesties te doen in het kader van toekenning van compensatie, restitutie en rehabilitatie aan slachtoffers en hun nabestaanden; de subcommissie kan slachtoffers ook bijstand verlenen bij indiening van een verzoek om compensatie, restitutie en rehabilitatie . Deze subcommissie kan aanbevelingen van algemene strekking aan de waarheids- en verzoeningscommissie uitbrengen inzake het herstel van niet alleen de rechten, maar ook de waardigheid van slachtoffers en eventuele nabestaanden.
Volgens artikel 22 van Wet 27/2004 heeft de subcommissie inzake de verlening van amnestie de taak om aanbevelingen in de vorm van juridische adviezen uit te brengen aan de Indonesische president. Uit het algemeen commentaar blijkt dat de juridische adviezen niet bindend zijn voor de president; de bevoegdheid om wel of geen amnestie te verlenen is een prerogatief van de president. Deze Subcommissie is ook bevoegd om criteria en procedures voor amnestieverlening vast te stellen en daarnaast ook bekentenissen in ontvangst te nemen. Hieruit kan worden opgemaakt dat bevoegdheden van de subcommissie inzake verlening van amnestie verder reiken dan die van de subcommissie voor compensatie, restitutie en rehabilitatie. Hoewel beide subcommissies bevoegd zijn om juridische adviezen uit te brengen, heeft de subcommissie voor compensatie, restitutie en rehabilitatie bij het opstellen van haar advies enkel de mogelijkheid om richtlijnen en suggesties te verstrekken. Daarnaast kan zij ook rechtshulp aan de slachtoffers verschaffen. Deze bevoegdheden zijn in vergelijking met die van de subcommissie inzake verlening van amnestie algemener van aard. Doordat de bevoegdheden van de beide subcommissies niet met elkaar in evenwicht zijn, zal dit volgens het ‘International Center for Transitional Justice’(ICTJ) de autonomie van de waarheids- en verzoeningscommissie als geheel ondermijnen.
Artikel 25 van Wet 27/2004 bepaalt dat de termijn om amnestie aan te bevelen uiterlijk 90 dagen zal zijn. Nadat de commissie haar beslissing heeft doorgestuurd naar de president heeft hij vervolgens 30 dagen de tijd om bij de DPR een verzoek in te dienen om een aanbeveling uit te brengen om wel of geen amnestie te verlenen. De DPR krijgt eveneens 30 dagen de tijd om een aanbeveling uit te brengen waarna de president opnieuw 30 dagen heeft om de uiteindelijke beslissing te nemen. Dit vereist een optimale en efficiënte samenwerking tussen alle betrokken instituten. Volgens een rapport van het ICTJ is dit niet haalbaar en ook niet realistisch aangezien zij geconstateerd hebben dat niet alle Indonesische instellingen optimaal functioneren. Het ICTJ is een instituut dat hulp in de vorm van juridische en technische assistentie verleend aan landen waar zowel berechting en beslechting vooralsnog achterwege zijn gebleven ( wordt vervolgd op dinsdag 31 juli ).
Bron: Hoofdstuk II uit ‘Mensenrechteninstellingen in Indonesië: Een Rechtsvergelijking tussen het Mensenrechtenhof en de Waarheids- en Verzoeningscommissie’.
Door: Candice Alihusain
Jakarta 2006 / Leiden 2009
Bewerking voor de krant: Drs. R. Alihusain