Vraagstukken rondom de Valutaveiling in 2016

Een beoordeling van een voorgenomen monetair beleidsinstrument (valutaveilingen door de CBvS) is onvolledig zonder een analyse van de macro-economische stand van de Surinaamse economie in relatie tot het begrotingsbeleid van de Surinaamse regering. Een beoordeling van het beleidsinstrument zal dan ook plaatsvinden rekening houdend met bepaalde macro-economische factoren ter vaststelling of alsdan sprake zal zijn van goed dan wel falend beleid van de monetaire autoriteit.
Normen ontleend aan de monetaire economie:
1. Reële groei van de geldhoeveelheid;
2. Reële groei van het Bruto Binnenlands Product;
3. Groei van de publieke en private schulden;
4. De geldontwaarding van de eigen valuta c.q. de inflatie;
Een analyse van de ontwikkeling van bovenvermelde normen zal aangeven welk beleid is toegepast en of gegeven de kenbare ontwikkelingen daarvan de volgende vraag positief kan worden beantwoord, namelijk: of de monetaire autoriteit een economisch beschouwd juist beleidsinstrument zal hebben toegepast: valutaveilingen ten behoeve van de realisatie van een
”stabiele wisselkoers” van de SRD ten opzichte van de US-dollar en de Euro. Hoewel de CBvS een vast wisselkoerssysteem handhaaft, geeft het impliciet toe dat het sinds maart 2016 een vrij wisselkoerssysteem introduceert. Immers de valutaveilingen zullen wekelijks een nieuwe ”zwevende” wisselkoers effectief realiseren ( hoewel de CBvS niet bij machte zal blijken te zijn de koers gedicteerd door de parallelle markt – dat dagelijkse fluctuaties kent – te kunnen aanpassen: de monetaire autoriteit is volger in plaats van beleidsbepaler ).
Het probleem: “Geldvraag is groter dan geldaanbod”
De Surinaamse economie kenmerkt zich thans door een tekort aan vreemde valuta met als gevolg een depreciatie van de Surinaamse valuta (waardedaling van de Surinaamse valuta omdat de vraag naar vreemde valuta groter is dan het aanbod van vreemde valuta van het financieel systeem [ banken en Cambio’s ]) en een terughoudend devaluatiepolitiek van de Centrale Bank, terwijl de overheidsbestedingen (structurele begrotingstekorten in combinatie met corruptieve handelingen die geen groei van de reële productie van de sector overheid impliceren) voor een groot deel een verklarende factor vormt voor de ontstane prijsinflatie, in het bijzonder bestedingsinflatie in combinatie met prijsinflatie te kennen als kosteninflatie (Accijnsverhogingen, afschaffen Government take op brandstoffen, prijsstijgingen van goederen en diensten [loon-prijsspiraal, ongebreidelde winstbejag van ondernemers – roofbouw kapitalisme – en geïmporteerde inflatie] in de reële economie).
Teneinde het probleem op te kunnen lossen is een nadere precisering van het probleem in het (de) kernproble(e)m(en) noodzakelijk alsook een verdieping van het inzicht in de relatie tussen oorzaak en gevolg. Dit onderscheid is noodzakelijk ter voorkoming van het feit dat men een beleidsinstrument toepast dat feitelijk een afgeleid probleem, in welk geval sprake zou kunnen zijn van een gevolg ten opzichte van een oorzaak, aanpakt en dus de fundamentele oorzaak onaangetast laat. Beleid moet niet gericht zijn op symptoombestrijding maar het feitelijk probleem, de oorzaak ten grondslag liggende aan het gevolg/symptoom, oplossen.
Expansieve overheidsuitgaven hebben plaatsgevonden zonder dat er sprake is van een reële groei van de productie van de sector overheid. De additionele overheidsuitgaven (hoofdzakelijk groei van de consumptieve uitgaven) bestaan voornamelijk uit subsidies: kinderopvang, openbaar vervoersubsidies, verhoging van de ambtenarensalarissen (FISO II in 2011) en staatspensioen. Investering in kapitaalgoederen (infrastructurele werken:
een bruggetje te Powakka) is verwaarloosbaar.
Extra uitgaven voornamelijk gefinancierd door de Surinaamse financiële instellingen die omvangrijke kredieten aan de overheid (Schatkistpapier – groei van 334 % per
2014 t.o.v. 2010 – en andere kredieten) hebben verstrekt naast het effect van kredietschepping door leveranciers van goederen en diensten geleverd aan de overheid die gemiddeld genomen krediettermijnen van meer dan acht maanden – gedwongen – tegenover de regering moeten gedogen. De geldhoeveelheid in SRD’s is toegenomen (banken zijn veelal bereid vorderingen van betreffende leveranciers
”op te kopen c.q. contant te maken” door aan dezen nieuwe kredieten te verstrekken)
zonder dat het aldus gekoppeld is aan een reële groei van de productie van de sector overheid (denk aan de lage realisatiegraad bij de overheidsuitgaven). De toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid heeft ook als bijzondere oorzaak het verzwijgen c.q. het verduisteren van staatsinkomsten (zie: www.suparr.com).
De toegenomen geldhoeveelheid (Bankbiljetten in omloop en geldschepping door toegenomen kredieten in samenhang met kapitaallekken vanwege corruptieve handelingen) maakt dat op de markt voor vreemde valuta een overaanbod van
SRD’s plaatsvindt tegenover een beperkte omvang van vreemde valuta. Aldus leidt de discrepantie van de vraag naar en aanbod van vreemde valuta tot depreciatie van
de SRD en appreciatie van de vreemde valuta (in Suriname veelal benoemt als te zijn de ”devaluatie” van de SRD op de informele markt c.q. parallelle markt, wat strikt economisch beschouwd als een onjuiste kwalificatie heeft te gelden).
Relevant voor de Surinaamse economie is te letten op de monetaire geldeenheid M1, dat is het totaal van de chartaal en het giraal geld in de economie. De relatief omvangrijke toename van M1 in 2011 en 2012 valt samen met de ’’voorspoedige’’ groei van de economie (”Windfall Profits”) dankzij de luchtbel in de olie- en goudprijs. In 2013 daalt de groei van M1 van 21,44 % naar 3,74 %, een daling van 83 % wat samenviel met een daling van de olie- en goudprijs (dat invloed heeft op de omvang van de toename van het nationaal spaarsaldo omdat ongeveer 90% van de export opbrengsten van Suriname daarvan afkomstig is) in de reële sfeer.
Dit is een aanwijzing/bewijs dat het Bruto Binnenlands Product afneemt, en dus er logischerwijs geen sprake kan zijn van een groei van het BBP zoals dat door het ABS word gepubliceerd. Voorgaande stellingname is consistent met de toegepaste prijszetting van basisgoederen (april 2012, hieraan gingen prijsstijgingen vooraf) en daling van het saldo van de handelsbalans (de daling ving aan in 2011 en het werd sinds 2013 negatief), met andere woorden de economische krimp van de Surinaamse economie ving in 2012 aan. Opmerkelijk is dat de groei van M1 en toename van het BBP in 2011 en 2012 niet gepaard is gegaan met een toename van M2 (dit is M1 vermeerderd met de secundaire liquiditeiten: deposito’s en schatkistpapier met een looptijd tot 2 jaren). Dit duidt erop dat de bedrijven waarschijnlijk niet de ”windfall profits” op Surinaamse bankrekeningen hebben aangehouden (kapitaallek, o.a. zie Saldo Dienstenrekening in Tabel 5 hierna, een omvangrijke – op zichzelf beschouwd zeer ongeloofwaardige – wegstroming van kapitaal vanwege het ’’importeren’’ van diensten uit het buitenland). De relatief lage groei van M1 en M2 in 2013 en 2014 is consistent met een economische krimp en dus een daling van het BBP en de aanwezige marginale groei daarvan vindt zijn oorzaak in het toenemen van de schulden om de economische motor draaiende te houden. Echter deze groei van schulden is hoofdzakelijk door de overheid veroorzaakt maar het veroorzaakte geen wezenlijke groei van het nationaal product als bijdrage van overheidswege omdat in relatieve zin impactvol sprake is geweest van corruptieve handelingen. De extra toegenomen geldhoeveelheid vond zijn weg niet in de reële economie (dus geen groei van de nationale consumptie en/of productie) maar vormde vluchtkapitaal: toename van de vraag naar valuta terwijl het aanbod van valuta afnam dat mede blijkt uit het negatief worden van het saldo van de handelsbalans (daling ingezet in
2011 en een negatief saldo sinds 2013) en afname van de monetaire reserves van de Centrale Bank. Voorgaande feiten impliceren dat de geldgroei voornamelijk bestedingsinflatie teweeg zal hebben gebracht gekoppeld aan kosteninflatie vanwege importinflatie en prijsinflatie omdat de overheid kostprijsverhogende maatregelen had doorgevoerd.
IB

error: Kopiëren mag niet!