Van plantage-economie tot delfstoffenproductie en exporterend land

Een fiasco voor het 17e rijkste land ter wereld.
In dit artikel wordt u een analyse gepresenteerd over de historische economische ontwikkeling van Suriname in de koloniale periode en de kwetsbaarheid van de economie door de afhankelijkheid van delfstoffen export in de 20e en 21e eeuw. Een overzicht van de ontwikkelingsplannen voor en na 1975 geeft u een beeld van het falend beleid tot diversificatie van de economie. Van wege de omvang van het artikel vindt de publicatie in delen plaats. Dit artikel is geschreven door de hr. H.Raghoebar M.Sc. docent ADEK.
De wereldmarkt prijs voor delfstoffen export is kwetsbaar voor de economie.
In de globaliserende wereld waar ontwikkelingslanden afhankelijk zijn van de export van delfstoffen is de wereldmarktprijs kwetsbaar voor de economie. Transnationale mijnbedrijven hebben maar één doel: zo snel mogelijk zo veel mogelijk en zo goedkoop mogelijk grondstoffen uit een land weghalen. Het is een economische wetmatigheid dat TNO`s de wereldmarkt prijs voor grondstoffen bepalen. Voor ontwikkelingslanden die afhankelijk zijn van grondstoffen export heeft de instabiele wereldmarktprijs, macro-economische gevolgen. Volgens het Wereld Bank rapport zijn landen in het Caraïbisch Gebied ( Guyana, Dominicaanse Republiek, Jamaica) en meer dan 20 landen in Afrika economisch niet beter van geworden.
De Wereld Bank had Suriname in 1995 geclassificeerd als het 17e rijkste land in de wereld op grond van potentiele reserves aan aardolie, goud, bauxiet en vruchtbaar land. Uit de historische economische analyse blijkt dat noch het koloniaal beleid, noch het beleid voor besteding van de Nederlandse verdragsmiddelen na 1975 en het beleid van de regeringen in de 21e eeuw, de basis hebben gelegd voor duurzame diversificatie van de economie. De classificatie van de Wereld Bank is een fiasco voor het 17e rijkste land. Steeds sterker wordt het beeld in de 21e eeuw opgeroepen van een “failed state “ , volstrekt onmachtig om de potentiële rijkdommen om te zetten in duurzame meer waarde voor de economie.
Opeenvolgende regeringen, al dan niet gekozen zijn verantwoordelijk voor:
1. het falen van productiebedrijven o.a. Victoria, Para Industries en SML.
2. Het niet verzelfstandigen en professionaliseren van vitale diensten (capacity building).
3. operationalisering van de Public Sector Reform: productie verhoging is uitgebleven.
4. het duurste bureaucratisch – , politiek- ( patronage ) bestuurssysteem van Resortraadsleden en Districtsraadsleden en nog andere op te richten “ praat clubs “ die sedert 1987 -2016 geen enkele bijdrage hebben geleverd voor productieverhoging. De vergoeding van deze “praat clubs “ zou bij opheffing het best in een ontwikkelingsfonds besteed kunnen worden voor investering en productieverhoging in de landbouw en Public Sector Reform.
5. een hoge diensten sector bij de overheid ( formeel en informeel): dit is een indicator voor armoede en schijnwelvaart in tegenstelling tot ontwikkelde economieën van de G7, G20 en de BRICS- staten: dit is het gevolg van toenemende productie, export en economische groei.
6. de groeiende urbanisatie: het gevolg hiervan is urbane armen in de primate city Paramaribo, vanwege het uitblijven van demografische investeringen voor onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid en huisvesting in het binnenland.
Strategie van None State Actors in ontwikkelingsvraagstukken.
In de 21e eeuw verlopen ontwikkelingsstrategieën in de globaliserende wereld door participatie van “ None state Actors “ in Public Private Partnership ( PPP). Particuliere bedrijven, NGO`s en maatschappelijke organisaties worden ingezet in projecten van ontwikkelingsvraagstukken buiten de corrupte overheid en het bureaucratisch systeem. Dit is de benadering van bilaterale – en multilaterale donoren in ontwikkelingssamenwerking i.p.v. het moderne kapitalisme systeem van de Wereld bank en het IMF voor het oplossen van ontwikkelingsvraagstukken middels een Structureel Aanpassingprogramma. Voor Suriname vormt de “ Tweening Facilty “ ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse overheid aan maatschappelijke organisaties (NGO) een belangrijke hulpbron voor kleinschalige projecten. Additioneel wordt multilaterale hulp van de EU/ACP, IDB en IsDB besteed voor onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur.
Een ander aspect van “ None State Actors “ is de faciliterende en coördinerende rol van de overheid: de terugtredende rol van de overheid. De overheid stelt infrastructuur en energie beschikbaar aan buitenlandse investeerders. De coördinerende rol is het toezien op de naleving van wetgeving ( de fiscal wet, de arbeidswetgeving, milieu wetgeving), politieke en economische stabiliteit en minimalisering van werkloosheid en criminaliteit. Het doel van het SAP van het IMF in ontwikkelingslanden ( in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw ) is niet gerealiseerd, projecten zijn mislukt en het aantal Minst Ontwikkelde Landen ( MOL) is toegenomen van 25 in 1975 tot 49 in 2015.Tot de MOL`s behoren de meeste landen van Afrika , enkele landen van Zuid – Aziȅ , eilanden van de Pacific en Haïti in het Caraïbisch Gebied.
Groeiende economie in voormalige arme landen: het einde van de identiteit”Derde Wereld”.
Suriname wordt nog steeds in de internationale media geclassificeerd als een Derde Wereld land in tegenstelling tot voormalige Derde Wereldlanden in de BRICS `s ( Brazilië, India, Zuid-Afrika), de CIVETS, Vista, MIKT en “ Next eleven “. Deze categorie staten transformeren door continue economische groei tot de nieuwe wereld orde (een multiplolair wereld van economische macht) van opkomende economieën. De rol van deze staten in de wereldhandel en wereld economie betekent het einde van de identiteit , “ Derde Wereld “ . Volgens het verslag van de Wereld Bank en “ Goldman Sachs “ (2013) staan op de lijst naast de BRICS `s staten ook voormalige ontwikkelingslanden zoals Bangladesh ( met micro- kredieten van het sociaal kapitalisme), Mexico (met maquiladora assemblage industrie ), Indonesië, Nigeria, Turkije, Pakistan ( industrie landen) en Vietnam ( 2e rijst exporterend land ) tot de opkomende economieën.
Een vergelijkend onderzoek van de BRICS staten India en China.
De BRICS staten zijn de opkomende economische machten die gevormd worden door Brazilië, Rusland, India, China en Zuid- Afrika. Volgens het verslag van de Wereld Bank transformeren deze staten door groeiende economie sedert eind 20e eeuw tot een nieuwe (multipolaire) wereldorde van economische machten. De reserves van deze staten waren volgens het verslag in 2013 enorm toegenomen: China $10,3 triljoen, India $ 2 triljoen en Brazilië $2,4 triljoen.
Voor beide landen vormen migranten ( diaspora in Europa , VS) in de 21e eeuw een belangrijke bron in het onderhoud van handelsnetwerkrelaties en stroom van kapitaal ( remittances ) , technologie en kennis (brain gain ) naar het land van herkomst. Remmittances wordt opgevat als een additioneel ontwikkelingsconcept voor veel ontwikkelingslanden. Volgens statistieken van de Wereld Bank en Western Union is de stroom van remittances groter dan mondiale ontwikkelingshulp die ontwikkelingslanden jaarlijks ontvangen. In 2011 werd $351,- miljard aan remittances overgemaakt in vergelijking met $ 133, 5 miljard aan ontwikkelingshulp. De twee landen met de grootste remittances stroom in 2013 waren India met $ 60 miljard en China $70 miljard. Het zijn twee landen met de grootste migranten (diaspora ) samenleving: voor India is dit 30 miljoen en China 60 miljoen.
Jaarlijks wordt gemiddeld US$ 150 miljoen aan remittances van diaspora uit het buitenland – overwegend Nederland – naar Suriname overgemaakt. Het grootste deel hiervan wordt besteed in de vorm van pakketten ( goederen ) voor gezins- en familieonderhoud. Dit is een vorm van verborgen armoede die sedert de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn oorsprong heeft.

error: Kopiëren mag niet!