Enkele weken geleden benoemde de heer Soewarto Moestadja, minister van Binnenlandse Zaken, een commissie, die het om maar zo te zeggen, ordening in de wirwar van nationale vrije dagen moet brengen. Op zichzelf een heel lofwaardig streven, omdat het einde van een door een zeker opportunisme met kwistige hand vrije dagen rondstrooien nog lang niet in zicht is. Met de historie aan mijn zijde, zal ik een bescheiden poging wagen een bijdrage te leveren, niet alleen om de kool en de geit te sparen, doch ook een halt toe te brengen aan de race ter verkrijging van meer vrije dagen. Bij mijn analyse parkeer ik even bij drie historische data.
Op 10 oktober 1760 sloot gouverneur Wigbold Crommelin vrede met het opperhoofd der Aucaners, Arabi. Let wel opperhoofd Arabi van de Aucaners, terwijl in het jaar 1762 diezelfde koloniale grootheid de vredespijp rookte met Adoe, grootopperhoofd van de Saramaccaners. Eerder werd ook vrede gesloten in 1742 met gouverneur Jan Jacob Mauricius. De volgende passage ontleen ik aan dat traktaat. In de geest neem ik u op 22 oktober 1975 mee naar de vergaderzaal van de Tweede Kamer, waar het lid van de Staten van Suriname, Jarien Nicolaas Vredenhof Gadden, bekend van zijn uitspraak “Voorzitter ik zit op de loer”, de volgende rede hield. “Mijnheer de voorzitter, het waren niet alleen de Aucaners die de vrijheid van hun woongebied van het Nederlands bestuur afdwongen, ook de bosnegers van de Boven Saramacca en die van Boven Suriname noodzaakten het koloniaal bestuur tot het sluiten van een traktaat. In artikel 1 van het Vredestraktaat van 19 september 1762 staat het volgende:
“De voorsegde Boschnegers van Boven Suriname zullen met vergiffenis van al het gepasseerde erkend worden als vrije lieden, evenals Aucaners bleven zij hun woongebieden bewonen”. Om u de ernst aan te tonen, waarmee de vredesverdragen werden gesloten, wil ik het sluitstuk aanhalen van het ‘Traktaat van 19 september 1762’, daarmee volkomen genoegen te nemen en bereid te zijn daarop een eeuwige vrede te sluiten. Mijnheer de voorzitter bloed gemengd met water is gedronken tussen uw voorouders en de mijne. U weet het, want de stukken liggen hier in uw archief”, aldus het lid der Staten, Jarien Gadden. Uit de aanhaling blijkt overduidelijk, dat het Traktaat van 10 oktober 1760, betrekking had op Aucaners, terwijl dat van 1762 gëent was op het vredestraktaat versus de Saramaccaners en gouverneur Wigbold Crommelin. Meer dan eens heb ik aangetoond dat de indruk gewekt door de regering, alsof in de loop der tijden slechts een traktaat gesloten werd tussen de Marrons en de koloniale bestuurders, ontkracht wordt door die passage van Jarien Gadden. Opvallend vond ik de keuze voor de officiële viering van Marrondag 2011 te Santigron, een bekend Aucanerdorp. In 2012 zal het precies tweehonderd en vijftig jaar geleden zijn dat vrede tussen Adoe en Crommelin gesloten werd. Wie a zegt zal ook b moeten zeggen, omdat bij de 250ste verjaardag, de regering zonder overleg 10 oktober uitriep tot een nationale vrije dag. Wat krijgen we dit jaar; 17 september zal ook een vrije dag worden. Wil de regering niet het verwijt oplopen te meten met twee maten, dan zal ze verplicht zijn om 17 september naar analogie van 10 oktober te proclameren tot een nationale vrije dag. Terloops wil ik u ook erop attenderen dat niet alleen vrede is gesloten mer Aucaners en Saramaccaners, doch ook met Matuariërs en Boni-negers en ook met Indianen van Boven Coppename in 1684 met gouverneur Van Aersen van Sommelsdijck. Afgaande van een bekende grondregel “Gelijke monniken, gelijke kappen”, worstel ik met de vraag of de Indianen te zijner tijd op basis van die overeenkomst ook een vrije nationale dag zullen krijgen. Hoe men ook over premier Pengel wil denken, door de instelling van de “Dag der Vrijheden” op 1 juli 1963, wilde hij die race voor meer vrije dagen ten behoeve van iedere etnische groep, voorkomen. Het lijkt mij goed een citaat te lichten uit zijn toespraak van 29 juni 1963 ontleend aan : “Honderd jaar, Menswaardig leven (blz.11). “De boslandcreolen waren heel wat beter toegerust voor het volledig genot van de vrijheid. Daarvoor hadden ze zelf gezorgd en voor hetgeen ontbreekt, hebben wij met zijn allen de duurste plicht te zorgen.”
P.S.: In een ander artikel zal ik trachten aan te tonen dat de “Dag van de Revolutie” de grootste vervalsing is van de vaderlandse historie, omdat ons land nooit een revolutie gekend heeft. In werkelijkheid moet een uit de hand gelopen muiterij van 15 militairen op 25 februari geschrapt worden als nationale vrije dag.
E. Wijntuin