In 1928 deed een Peruaanse archeoloog een opmerkelijke vondst aan de zuidkust van Peru, in het Paracas woestijn schiereiland. Bij de opgraving zijn een aantal langwerpige schedels opgegraven, die al snel de aandacht van onderzoekers trokken en discussie op gang bracht over hun oorsprong en betekenis.
Deze schedels waren, in tegenstelling tot typische menselijke schedels, opzettelijk veranderd, wat leidde tot theorieën over oude culturele praktijken in de regio.
De Paracascultuur was een cultuur die van 800 v.Chr. tot 200 n.Chr. bestaan heeft in het huidige Peru.
De langwerpige vorm van de schedels was het resultaat van een praktijk die bekend staat als schedelverforming, die gebruikelijk was bij bepaalde oude culturen. In het geval van de Paracas-mensen, wordt aangenomen dat ze tijdens de kinderjaren strakke hoofdbindingen gebruikten om de schedels vorm te geven.