Op 12 april 2025 stond het havengebied van Paramaribo in het teken van hoop en schijn. De tweede fase van India’s voedselhulpprogramma, goed voor $9 miljoen, werd met tromgeroffel ontvangen. 132 containers vol rijst, lenzen en gierst — het zweet van Indiase boeren, zelf gebukt onder een armoede die miljoenen treft — werden uitgeladen.
De ceremonie was een pantomime van dankbaarheid. Mensen brachten pakketten naar huis, maar hun ogen verrieden een vraag die niemand hardop stelde: En daarna?
Shalini, een alleenstaande moeder uit Coronie, pakte haar zak rijst uit. Ze dacht aan de Indiase dorpen waar deze graankorrels waren geteeld, aan handen die net zo ruw waren als de hare. „Wij eten van de honger van anderen”, mompelde ze.
Want dit was geen oplossing, slechts een verpakking van mislukking. Sinds Suriname in 1975 onafhankelijk werd, wisselden regeringen elkaar af met beloften en pakketten, maar de armoede groeide als onkruid.
De statistieken spreken boekdelen: 70% van de Surinaamse bevolking leeft onder de armoedegrens, terwijl India zelf 228 miljoen mensen in extreme armoede laat stikken. De hulp is een spiegel, geen reddingslijn. Hij reflecteert een systeem dat faalde om banen, onderwijs of landbouw te ontwikkelen. Wat als de containers leeg zijn? Dan keert de honger terug, sluipenderwijs, als een schaduw die nooit verdwijnt.
De pakketten zijn een pleister op een gapende wond. Ze verdoezelen de afwezigheid van structurele hervormingen, de corruptie die ontwikkeling verstikt, de ongelijkheid die generaties knecht. Als het eten op is, zullen de mensen weer aankloppen bij de lege magazijnen. En de leiders? Die zullen nieuwe ceremonies organiseren, terwijl de armoede, als een stille epidemie, verder vreet aan de ziel van een natie.
Want hulp zonder hoop is slechts uitstel van executie.