“Doe je best, dan komt het goed”, zei ze. Haar woorden klonken als een belofte: ga naar de universiteit, vind een baan, koop een huis, werk naar een comfortabel pensioen. Een routekaart naar volwassenheid, uitgestippeld door een generatie die dacht dat Suriname nog maakbaar was.
Maar de regels veranderden stilletjes, nog voordat ik het bordspel opensloeg. De collegegelden schoten omhoog, tot studieschulden voelden als een hypotheek zonder huis. De banenmarkt? Een doolhof van flexcontracten en stages zonder einde, waar lonen al jaren laag zijn terwijl de prijzen in de supermarkt stegen als bitcoin.
En het huis… ach, het huis. Een droom die wegdeemsterde tussen miljonairs die pandjes opkopen als Pokémonkaarten en huurprijzen die meer eten dan een fulltime salaris.
Mijn moeder keek verbaasd toen ik uitlegde dat “een vast contract” tegenwoordig klinkt als een sprookje, en dat “sparen” een grap is als je €400 betaalt voor een kamer waar de schimmel groeit als decoratie. “Maar wij deden het toch ook?” vroeg ze, terwijl ze de thermostaat lager draaide – zelfs haar pensioen bleek kwetsbaar in een wereld waarin alles duurder wordt, behalve tijd.
Het is een spel waarvan de regels zijn geschreven door mensen die al uitgespeeld zijn. Ze gaven ons een handleiding vol gaten, een dobbelsteen zonder zessen, en zeggen dan dat we niet hard genoeg gooien.
Misschien moet het spel niet gespeeld worden. Misschien moet het bord omver.