Muriel slentert over de Waterkant, Paramaribo, waar de avondzon de Surinamerivier in goud doet baden. Om haar heen vermengen geuren van pom en kerrie zich met het gelach van straatverkopers. Maar achter de levendigheid schuilt een harde realiteit.
De weg onder haar voeten is een lappendeken van gaten, overblijfselen van een wegdekproject dat nooit werd voltooid. Haar sandalen plakken aan het asfalt, vastgegrepen door de hitte van een land dat moe is van loze beloften.
Thuis wacht haar moeder in een donkere woonkamer—weer stroomuitval, net nu Muriels jongere zus voor examens leerde. “Ze zeggen dat er geld is voor nieuwe generators”, zucht haar moeder, “maar waar blijft het?”
Muriel denkt aan haar oom Donovan, die vorig jaar zijn bananenplantage moest sluiten toen onverklaarbaar hoge exportbelastingen hem failliet dreven. Aan haar jeugdvriendin Naomi, die als verpleegster naar Curaçao vertrok omdat het ziekenhuis hier geen medicijnen meer had.
Op een muur naast de markt grinnikt een verwezen verkiezingsposter. “Samen bouwen wij Suriname!” staat er, onder een foto van een politicus wiens zoon vorige maand een dure BMW kocht. Muriels vuisten balden zich. Jarenlang stemde haar familie uit traditie op dezelfde partij, hoopvol op verandering. Maar nu ziet ze het: het zijn geen leiders, maar roofdieren in maatpakken.
Op een avond neemt ze haar buurvrouw, mevrouw Kartodikromo, mee naar een dorpshuis. Daar vertelt een jonge activist over gemeenschapstuinen en zelf georganiseerde studiegroepen. “We wachten niet langer”, zegt hij. Muriel knikt. Ze deelt flyers, praat met buren, start een actie tegen de leiders die “roofdieren “zijn.
Het is klein, maar het is hun keus. Geen verlossing door politieke messiassen, maar door eigen handen.