In hoger beroep vond 17 december de behandeling plaats in de strafzaak tegen de verdachte Ashwin Adhin. Het Hof behandelde deze spraakmakende zaak, waarbij de waarnemend procureur-generaal een requisitoir hield. Zij betoogde dat Adhin zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, verduistering en vernieling.
Ze verzocht het Hof om het eerdere vonnis van 2 november 2023, waarin Adhin werd vrijgesproken, te vernietigen en hem te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan slechts een week effectief ten uitvoer zou worden gelegd.
Het is opvallend dat het Openbaar Ministerie (OM) ondanks de relatief lichte aard van de feiten zoveel middelen en tijd besteedt aan deze zaak. Dit roept vragen op over de prioriteitsstelling van het OM, vooral gezien de ernstiger zaken die vaak jaren blijven liggen. Hierin schuilt een belangrijk juridisch commentaar: waarom worden minder ernstige zaken soms met meer ijver vervolgd dan zaken die de samenleving zwaarder wegen? Dit raakt aan het principe van het opportuniteitsbeginsel, waarbij het OM zelf bepaalt welke zaken vervolgd worden.
Daarnaast lijkt er sprake te zijn van selectieve prioriteitstelling in de arrestatiepraktijken. De manier waarop Adhin werd gearresteerd, wordt als schandalig omschreven, terwijl prominente figuren zoals Desi Bouterse ondanks een vonnis van 20 jaar spoorloos is.
Dit doet twijfels rijzen over de consistentie in rechtshandhaving, wat fundamenteel is voor de geloofwaardigheid van het rechtsstelsel.
Hoewel Adhin in zijn functie als politicus op kritiek kon rekenen, roept deze zaak bredere vragen op over het functioneren van het rechtssysteem en het OM. Het zou hen sieren om hun prioriteiten te heroverwegen en zich te focussen op zaken die daadwerkelijk een grote impact hebben op de rechtsorde.