Rondom de naam Stanley Rensch is het de laatste tijd heel rustig geweest, maar er was een tijd waar het anders was. De mensenrechtenactivist heeft in een heel moeilijke tijd zijn leven op het spel gezet om de mensenrechtensituatie in Suriname in en rond de militaire periode aan de kaak te stellen. Daarmee maakte hij vrienden, maar zeker ook vijanden.
Na een welbesteed leven is deze Srananmang ons voorgegaan en reden om het bij deze te memoreren. Stanley Rensch is een inspiratie en een voorbeeld voor de Surinaamse jeugd.
Stanley Rensch werd geboren in het binnenlandse marrondorp Ganzee op 18 april 1940. In het kort kan hij worden omschreven als een Surinaams mensenrechtenactivist. Hij stelde in de gevaarlijke jaren ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw talloze schendingen van mensenrechten in Suriname aan de kaak. Het ging met name om de mensenrechtenschendingen gepleegd tijdens de Binnenlandse Oorlog (1986-1992).
In 1960 vertrok Rensch naar Nederland waar hij in Utrecht pedagogiek ging studeren. In Nederland ontmoette hij zijn uit Drenthe afkomstige vrouw met wij hij twee zoons kreeg. In 1965 werd Rensch voor het eerst geconfronteerd met humanitair onrecht in Suriname. Toen werd zijn geboortedorp ontruimd en onder water gezet bij de aanleg van het Brokopondo stuwmeer.
In 1973 vestigde hij zich met zijn vrouw en kinderen in Paramaribo. Hij ging er werken op het ministerie van Onderwijs toen Ronald Venetiaan minister van Onderwijs en Volksontwikkeling was. Eind jaren 70 werd Rensch onderdirecteur op het ministerie van Onderwijs. Na de staatsgreep van 1980 distantieerde hij zich van de coupplegers. Daarop werd hij op het ministerie onder militaire bewaking gesteld. Korte tijd later werd hij overgeplaatst naar de kweekschool als leraar psychologie en pedagogiek. Rensch deed later onderzoek naar de 8-Decembermoorden van 1982, en pleitte voor een onderzoek naar de toedracht en veroordeling van de verantwoordelijken.
In 1986 kwam hij in aanvaring met het regime van Bouterse. Zijn jongste broer Linus was leraar en uitgever, en publiceerde regelmatig kritische artikelen in zijn weekblad Brandpunt. Na een officiële waarschuwing volgden telefonische bedreigingen en werd Linus ontslagen van de school waar hij werkte. Linus stopte met het weekblad. Toen hij naar de USA wilde voor vakantie, werd op het vliegveld zijn paspoort afgepakt. Nadat beide broers een Kort Geding aanspanden tegen de staat werd het paspoort teruggegeven. Naar aanleiding van hun rechtszaak kwamen veel mensen met klachten over het optreden van de militairen en hun handlangers voor advies naar Rensch.
In 1986 werden bij het plaatsje Moiwana enkele tientallen marrons vermoord door het regime-Bouterse.
Dit bloedbad leidde ertoe dat Rensch zich volledig ging inzetten voor de mensenrechten. In augustus 1987 richtte hij het mensenrechtenbureau Moiwana ’86 op, naar voorbeeld van Amnesty International. Regelmatig werden Rensch of medewerkers van het bureau opgepakt en verhoord in Fort Zeelandia, op beschuldiging van het ondernemen van staatsondermijnende activiteiten. In verband met hun veiligheid vertrokken zijn vrouw en kinderen eind 1987 naar Nederland.
Op Oudjaarsdag 1987 werden in het dorpje Pokigron zes marrons vermoord. Rensch maakte dit nieuws in januari 1988 openbaar in onder meer het dagblad Trouw. Daarop werd hij op verdenking van ‘opruiing’ gearresteerd en in Fort Zeelandia zeven uur lang verhoord door het leger. In juli 1989 assisteerde Rensch op verzoek van het Junglecommando bij onderhandelingen in Kourou over een staakt-het-vuren tussen het Junglecommando en de Surinaamse regering. Tegenstanders schilderden hem vaak af als vertegenwoordiger van het Junglecommando, maar Rensch heeft dit altijd ontkend. Door zijn kritische opstelling maakte hij zich niet geliefd bij de militairen. Hij werd jarenlang bedreigd en verbleef van tijd tot tijd noodgedwongen in Nederland.
Op 6 december 1989 werd er een aanslag op hem gepleegd. Daarbij werd geschoten op zijn woonhuis, in hetzelfde pand waar ook het kantoor van Moiwana ’86 is gevestigd. Hij raakte hierbij lichtgewond. Daags erna werd hij door chef-staf Sital van het Surinaamse leger valselijk beschuldigd van het organiseren van de overval op een legerpost in Kraka, waarbij zeven militairen omkwamen. Hij vreesde dat dit een reden was om gearresteerd te worden in een tijd dat Brunswijk de sleutelfiguur was bij het verzet tegen de militairen. Om dat te voorkomen dook Rensch een aantal dagen onder en week daarna met een aantal medewerkers uit naar Nederland, waar hij in Assen ging wonen. Eind september 1990 keerde Rensch terug naar Suriname.
Met het vredesakkoord van Kourou kwam er een eind aan de Binnenlandse Oorlog. Toch bleef hij nog jaren onderzoek doen naar moorden in Moiwana, en ontdekte daarbij in 1993 een massagraf. De Surinaamse regering gaf in de jaren ’90 steeds meer gelegenheid aan multinationals voor de winning van goud, aardolie, bauxiet en ijzererts. Rensch nam het op voor de binnenlandse bevolking, die veelal de mogelijkheid werd ontnomen om deel te nemen aan het economisch leven.
In 1994 trad Rensch op als onderhandelaar tijdens de gijzeling bij de Afobakadam. Gewapende leden van het Surinaams Bevrijdingsfront gijzelden er 30 mensen en eisten het aftreden van de regering-Venetiaan I.
In de tweede helft van de jaren ’90 nam Rensch mede het initiatief voor een aantal sociale projecten in de binnenlanden. Zo stichtte hij het toeristenoord Danpaati bij het dorpje Dan aan de Surinamerivier, waarvoor de eerste plannen in 1995 ontstonden. In 1996 richtte hij samen met Celsius Waterberg de Stichting Thuiszorg op.
Rensch was twee decennia lang een belangrijk criticus van de Surinaamse autoriteiten. Hij gold samen met schrijver Theo Para als het geweten van Suriname. Naast hem streed ook Ilse Labadie, die ijverde voor herdenking van de Decembermoorden en vervolging van de plegers. De vonnissen uitgesproken door het Inter-Amerikaanse Hof voor de Mensenrechten inzake mensenrechtenschendingen in het binnenland in de jaren ’90 kunnen ook mede aan hem worden toegeschreven. Om gezondheidsredenen droeg Rensch midden jaren negentig het directeurschap van Moiwana’ 86 over. Sindsdien was hij minder publiek actief.