Tijdens de voortzetting deze week van de debatten rond de geldelijke voorzieningen voor leden en gewezen leden van de drie Staatsmachten hebben met name leden van de oppositie gevraagd naar de totale kosten die deze voor de staat met zich zullen brengen. Ook wil men weten wat momenteel die kosten zijn. Pas als men die vergelijking kan maken, zegt de oppositie een weloverwogen besluit te kunnen nemen over de ontwerpwetten die nu in het parlement in behandeling zijn.
Van de zijde van de coalitie, met name door leden van de VHP-fractie, wordt aangevoerd dat de bepaalde voorzieningen voor leden en gewezen van de Staatsmachten teruggebracht moeten worden, omdat het de Staat teveel kost. Het gaat onder meer om zaken zoals pensioenen en medische voorzieningen. Het kan niet zo zijnm dat gewezen leden van de regering en de Nationale Assemblee na beëindiging van hun ambt- of zittingstermijn voor de rest van hun leven door de Staat verzorgd moeten worden, wordt aangevoerd.
In de ontwerpwetten die nu in behandeling zijn wordt een aantal van deze voorzieningen teruggebracht en duidelijker geregeld.
De drie ontwerpwetten Geldelijke Voorzieningen van de drie Staatsmachten worden in samenhang tot elkaar behandeld. Met betrekking tot de bezoldigingen wordt als norm gehanteerd het salaris van de president. Dat is nu vastgesteld op 4 maal het salaris van een departementsdirecteur.
De bezoldigingen van de voorzitter van het parlement en die van de president van het Hof van Justitie worden procentueel afgeleid van het salarisbedrag van de president van het land. In de oorspronkelijke versie van de ontwerpwetten staat dat de bezoldiging van Assembleevoorzitter en Hof-president 95 procent is van dat van de president. Ondertussen is het percentage van de voorzitter van de Nationale Asssemblee teruggebracht naar 85 procent. Het is niet duidelijk of dat ook gaat gebeuren met de bezoldiging van de Hof-president.