De Verenigde Naties top COP16 in Cali, Colombia, eindigde in complete chaos. Cruciale discussies over de bescherming van natuur en biodiversiteit werden abrupt beëindigd, toen te veel landen de afsluitende plenaire vergadering verlieten, deels om hun vlucht te halen of vanwege de late sessie die maar niet op schoot. Deze mislukkingen vertragen het proces van natuurbescherming verder, terwijl het juist in een stroomversnelling had moeten komen.
Belangrijk tijdens COP16 was het vaststellen van een nieuw fonds om landen zoals Congo, Brazilië en Vietnam te ondersteunen bij natuurbescherming. Echter, door het ontbreken van een akkoord, blijft dit fonds slechts een wens. De top had moeten bepalen hoe landen de Kunming/Montreal-doelen voor 2030 zouden realiseren, inclusief het beschermen van 30% van land en zee en het vrijmaken van meer financiële middelen.
Het verwachte fonds, benadrukt door ontwikkelingslanden, had idealiter $200 miljard moeten bedragen, inclusief publieke en private financiering. Het niet realiseren hiervan roept vragen op over de toekomst van dergelijke beloftes.
Bovendien werpt het mislukte COP16 zijn schaduw vooruit op de VN-klimaattop in Azerbeidzjan deze maand. Dezelfde discussie over financiële verantwoordelijkheden tussen rijke en ontwikkelingslanden dreigt ook hier centraal te staan, onderstrepende het voortdurende dilemma van internationale milieufinanciering.
Tot op heden hebben rijke landen financiële toezeggingen en bijdragen gedaan aan verschillende fondsen bedoeld voor klimaat- en natuurbescherming in ontwikkelingslanden. Een belangrijk voorbeeld hiervan is het Groen Klimaatfonds, opgericht onder het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat tot doel heeft ontwikkelingslanden te helpen bij het verminderen van hun uitstoot en het aanpassen aan klimaatverandering.
Er zijn betalingen verricht aan landen, maar de omvang en snelheid van de uitbetalingen zijn vaak onderwerp van discussie en kritiek.
Ontwikkelingslanden hebben regelmatig aangegeven dat de financiële steun veelal ontoereikend is om aan hun klimaat- en natuurbescherming verplichtingen te voldoen. Daarnaast blijven afspraken over de daadwerkelijke bedragen en timing van deze betalingen, gemaakt tijdens klimaatconferenties zoals de COP-bijeenkomsten, een uitdaging om volledig te implementeren.
De vertragingen of discrepanties tussen toezeggingen en daadwerkelijke uitbetalingen blijven een belangrijk punt van zorg en onderhandeling tijdens internationale klimaat- en biodiversiteitstoppen.