In een recente verklaring aan World Oil Online geeft minister Stanley Raghoebarsing van Financiën en Planning aan dat Suriname geen interesse heeft in het verkopen van oliegerelateerde effecten, met als uitgangspunt dat het land cash wil ontvangen voor zijn olie. Deze ambitie lijkt op het eerste gezicht eenvoudig, maar roept complexere vragen op over de langetermijnvisie van het land.
Hoewel Raghoebarsings uitspraak misschien een duidelijke financiële voorkeur laat zien, is het onduidelijk of dit alleen zijn mening is of het beleid van de huidige regering. Als sociaal denkend econoom zou de regering echter andere opties moeten overwegen. Met de eerste oliebarrel. die pas in 2028 verwacht wordt en een mogelijke verschuiving naar 2029, staat het vast dat het Franse TotalEnergies, het betrokken oliebedrijf, eerst zijn investeringen van ongeveer 1,2 miljard zal afschrijven voordat Suriname inkomsten zal zien. Hoe lang deze afschrijving zal duren of hoe de kosten en uitgaven van Total worden geboekt, blijft vooralsnog in nevelen gehuld.
Het is daarom redelijk om aan te nemen dat Suriname nog minstens zes jaar verwijderd is van noemenswaardige olie-inkomsten. Ondertussen blijven de torenhoge schulden van het land een dringende uitdaging, een die niet kan wachten tot de olie-inkomsten een feit zijn. De sociale en economische impact van deze schuld is voelbaar, en politieke leiders kunnen het zich niet veroorloven om inactief te blijven totdat “economische slachtoffers” vallen, zowel figuurlijk als letterlijk.
Bovendien moet de minister, hoewel zeer vaardig op lokaal niveau, ook aandacht besteden aan wereldwijde trends.
We leven in een tijdperk van verschuivingen en de opkomst van meerdere geopolitieke assen. Hierbij is een strategie die de toekomstige generaties bewaart, zonder onmiddellijke zorg voor de huidige generatie, problematisch.
Wat heeft de toekomst te bieden voor een land dat zijn huidige vaders en moeders, symbolisch en misschien zelfs letterlijk, ziet lijden of verliezen?