Als politicoloog observeert Ricardeo al jaren het fiasco rondom het betwiste gebied bekend als Tigri. De recente uitspraken van minister van Buitenlandse Zaken, Albert Ramdin, dat het Surinaams grondgebied is, klinken als een herhaling van een oud en ineffectief narratief. Je kunt zeggen wat je wilt, maar als je geen daadwerkelijke controle over een gebied hebt, is het moeilijk om geloofwaardig te beweren dat het van jou is.
Neem de kwestie van Palestina als voorbeeld: ondanks historische claims moeten ze ook ontdekken hoe moeilijk het is om land te herwinnen dat al tientallen jaren door anderen wordt gecontroleerd. Guyana bezette Tigri in de jaren zestig en heeft sindsdien zijn grip op het gebied behouden. De retoriek van Ramdin klinkt daarom hol. Een gebied bezitten betekent ook dat je er zeggenschap over uitoefent, wat Suriname niet doet.
De zogenaamde Grenscommissie voelt als een “vaak herhaalde grap”, een bureaucratische mislukking die nergens toe leidt. De realiteit is pijnlijk simpel: hoe langer Guyana zijn claim op het gebied behoudt, hoe meer de internationale gemeenschap dat als een fait accompli zal zien.
Vroeger waren er afspraken dat Guyana het gebied zou demilitariseren, maar dat is nooit gebeurd. In plaats van daadkrachtig te zijn, lijkt Suriname genoegen te nemen met retorische uitingen zonder praktische opvolging. Waarom voeren we geen verkenningsmissies uit? Waarom bevestigen we niet of er Guyanese militaire eenheden zijn? Elke onderhandeling die volgt, zal waarschijnlijk leiden tot het opgeven van nog een stukje grond.
Het aan de volgende minister overlaten, wordt een trieste traditie. Zolang er niet daadwerkelijk wordt gehandeld, blijft de claim op Tigri meer een emotionele uitspatting dan een geopolitieke realiteit. We hebben leiderschap nodig dat bereid is om deze cyclus te doorbreken en concrete maatregelen te nemen. Helaas lijkt Ramdin alleen maar zijn voorgangers achterna te gaan in het doorschuiven van het probleem.