Ministers en onderministers zullen na aftreden uit het ambt niet langer meer voor de rest van hun leven door de staat worden verzorgd. Dit is de kern van het wetsvoorstel geldelijke voorziening voor gewezen ministers en onderministers die nu in het parlement in behandeling is.
Nu ontvangen gewezen ministers en onderministers onmiddellijk na aftreden nog voor zes maanden aanspraak op de bezoldiging en andere voorzieningen die bij het ambt horen. Dit wordt de overbruggingstoelage oftewel wachtgeld genoemd. Daarnaast ontvangen betrokkene ook nog een onderstand en een pensioen.
Bij aanname door het parlement van het wetsontwerp zullen de gewezen politieke ambtsdragers nog voor 12 maanden een overbruggingstoelage ontvangen, en voor de rest niets meer. Pas bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar, maakt betrokkene aanspraak op pensioen voor zover die is opgebouwd. Voor de rest heeft de staat voor wat geldelijke voorzieningen geen enkele verplichting meer jegens betrokkene.
Een soortgelijke wettelijke voorziening geldt ook voor gewezen parlementsleden. Dat wordt geregeld in de ontwerpwet geldelijke voorziening voor leden en gewezen leden van de Nationale Assemblee.