Op 28 september 1965, zes jaar nadat hij de Cubaanse Revolutie leidde en vier jaar na de mislukte invasie in de Varkensbaai, door de VS gesteund, kondigde Fidel Castro aan dat iedere Cubaan die het eiland wilde verlaten, dat mocht doen. Nu de Cubaanse strijdkrachten burgers niet langer tegenhielden, ontstond er een enorme emigratiegolf, die honderdduizenden Cubaanse immigranten naar Florida bracht.
Politieke onderdrukking had Castro’s revolutie teweeggebracht, maar veel bleef hetzelfde onder het nieuwe regime.
Terwijl Castro steeds luider werd over zijn geloof in het socialisme en zijn verzet tegen het Amerikaanse imperialisme, kreeg hij te maken met onenigheid van politieke tegenstanders in eigen land en vijandigheid van het Amerikaanse politieke establishment.
Castro had eerder Cubanen geweigerd naar Amerika te laten vertrekken, hoewel een aantal dissidenten en aanhangers van het afgezette Batista-regime er wel in slaagden te ontsnappen.