Ibrahim, een fervent socialist, en zijn vriend Hans zitten samen op een bank in het park, genietend van de frisse lucht. “We leven in een tijdperk waarin geen onderdrukt volk tevreden kan zijn om de onderdrukker zijn gang te laten gaan zonder iets te doen”, begint Ibrahim. “Je hebt gelijk, Ibrahim,” antwoordt Hans bedachtzaam. “Maar hoe zie je dat precies voor je?”
“De rijke man heeft arme mensen nodig om te overleven”, vervolgt Ibrahim. “Hun manier van leven is gebaseerd op de criminalisering van de armen. Ze hebben het systeem zo ingericht dat de armen geloven dat de rijke criminelen hen zullen helpen zich te verbeteren. Maar dat is een leugen.”
Hans leunt naar voren, geïnteresseerd. “Hoe bedoel je?”
“Denk er eens over na”, zegt Ibrahim. “Als de armen werkelijk geholpen zouden worden, wie zou dan het vuile werk van de rijken doen? Wie zou voor een minimumloon werken, klussen die niemand wil doen? De rijken hebben de onderdrukking nodig om hun luxueuze levensstijl te behouden.”
“Het is een cyclus”, realiseert Hans zich. “Ze houden de armen afhankelijk en in de veronderstelling dat er geen uitweg is.”
“Precies”, knikt Ibrahim. “Zolang de rijken profiteren van goedkope arbeid, zullen ze niets doen om de klassenongelijkheid echt op te heffen. Het is aan ons, de onderdrukten, om op te staan en te eisen dat ons harde werk wordt gewaardeerd en eerlijk beloond.”
Hans glimlacht. “Je hebt me aan het denken gezet, vriend. Misschien is het tijd dat we echt iets gaan doen om dit systeem te veranderen.”
“Ja”, zegt Ibrahim strijdbaar. “We kunnen niet langer wachten op de rijken om ons te redden.”