Op 20 september 1932 begon Mohandas Karamchand Gandhi in zijn cel in de Yerwada-gevangenis in Pune een hongerstaking uit protest tegen het besluit van de Britse regering om het Indiase kiesstelsel te scheiden op basis van kaste.
Als leider van de Indiase campagne voor zelfbestuur werkte Gandhi zijn hele leven om zijn eigen vorm van passief verzet te verspreiden over India en de wereld.
In 1920 had zijn concept van Satyagraha (of “aandringen op de waarheid”) Gandhi tot een enorm invloedrijke figuur gemaakt voor miljoenen volgelingen. Hij werd van 1922 tot 1924 gevangengezet door de Britse regering en trok zich in de jaren ‘20 een tijdje terug uit de politieke actie, maar keerde in 1930 terug met een nieuwe campagne van burgerlijke ongehoorzaamheid.
In januari 1932 startte Gandhi een nieuwe campagne van burgerlijke ongehoorzaamheid, waarvoor hij opnieuw werd gevangengezet. Acht maanden later kondigde Gandhi aan dat hij een “vasten tot de dood” zou beginnen om te protesteren tegen de Britse steun voor een nieuwe Grondwet, die de laagste klassen hun eigen afzonderlijke politieke vertegenwoordiging gaf voor een periode van 70 jaar.
Op 30 januari, minder dan twee weken nadat hij dat vasten had verbroken, werd hij vermoord door een hindoe-extremist op weg naar een avondgebedsbijeenkomst.