Het gangbare idee dat de situatie in de Derde Wereld alleen maar verslechtert, is onjuist. In de afgelopen dertig jaar zijn de levensomstandigheden van miljoenen gezinnen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika aanzienlijk verbeterd dankzij verbeteringen in de gezondheidszorg en het onderwijs.
Enkele cijfers ter illustratie: de levensverwachting is met zeventien jaar gestegen sinds 1960, de kindersterfte is meer dan gehalveerd en anderhalf keer zoveel kinderen gaan naar school. Het percentage mensen met toegang tot schoon drinkwater in ontwikkelingslanden is gestegen van 36 procent naar 70 procent.
Bovendien is de voedselproductie per hoofd van de bevolking in de afgelopen tien jaar met meer dan 20 procent toegenomen.
De situatie in de landen ten zuiden van de Sahara blijft het slechtst. Terwijl de gemiddelde economische groei in ontwikkelingslanden tussen 1980 en 1992 4 procent bedroeg, nam deze in Sub-Sahara Afrika af met 1,8 procent.
Toch werden ook hier significante verbeteringen geboekt: de kindersterfte daalde van 165 per duizend geboorten in 1960 naar 97 per duizend in 1992, en de levensverwachting steeg van 40,1 naar 51,3 jaar. Daarnaast steeg het percentage geletterden van 27 procent in 1970 naar 54 procent in 1992. Ook de gezondheidszorg verbeterde merkbaar; in 1970 bediende één verpleegster 3210 mensen, terwijl dat in 1993 verminderde tot één verpleegster per 1840 mensen.
Deze cijfers tonen aan dat ontwikkelingshulp een belangrijke rol speelt in het verbeteren van levensomstandigheden in de Derde Wereld, ondanks bestaande uitdagingen.