Een nieuw teken van politieke liberalisering verscheen in China, toen op 25 mei 1977 de communistische regering haar tien jaar oude verbod op de geschriften van William Shakespeare ophief.
De actie van de Chinese regering was een bijkomend bewijs dat de Culturele Revolutie voorbij was. In 1966 kondigde Mao Tse-Tung, de leider van de Volksrepubliek China, een ‘Culturele Revolutie’ aan, die bedoeld was om de communistische revolutionaire ijver en kracht in de Chinese samenleving te herstellen.
Het betekende ook het verbieden van elk cultureel werk – muziek, literatuur, film of theater – dat niet de vereiste ideologische inhoud had.