De term “Operatie Zero Tolerance”, die eerst op grote schaal bekend werd in de jaren ’90 in New York City, waait over naar vele landen als een populaire leus voor strenge misdaadbestrijding. In Suriname bracht deze term hoop met zich mee toen huidig president Chan Santokhi, toen als minister van Justitie en Politie, deze aanpak omarmde met het voornemen om zero tolerance beleid tegen criminaliteit te hanteren.
Hoewel ambitieus bedoeld, bleek al snel dat de realiteit te weerbarstig was en de uitdrukking moest worden losgelaten vanwege het gebrek aan resultaten die de strategie niet kon waarmaken.
Het Korps Politie Suriname (KPS) verklaarde onlangs trots te zijn op de uitvoering van haar operatie zero tolerance. Echter, wat ontbreekt is een duidelijke uiteenzetting van wat dit “succes” precies inhoudt. Het is van essentieel belang te definiëren aan de hand van welke criteria deze operatie als succesvol wordt beschouwd, voordat er van triomf gesproken kan worden.
Kritisch kijken naar deze aankondiging is noodzakelijk, vooral als men overweegt dat enkele van de meest gezochte criminelen, waaronder Desi Bouterse en Gillmore Hoefdraad, nog steeds vrijuit gaan. Ook het gebrek aan arrestaties onder voortvluchtige drugscriminelen roept vragen op over de effectiviteit van deze operatie. Het lijkt erop dat de kleinere overtreders wellicht worden aangepakt, maar de grote spelers ongemoeid blijven.
“Operatie Zero Tolerance” in Suriname wordt zo een concept dat velen tot nadenken stemt. Voordat de politie zich zelfbekronend op de borst klopt, zou men moeten evalueren of de effecten van deze benadering wel echt zichtbaar en voelbaar zijn in de gemeenschap. Het verschil tussen de ambitie van een zero tolerance-beleid en de realisatie ervan lijkt aanzienlijk. De kloof tussen de beloften van een dergelijke operatie en de tastbare resultaten ervan, weerspiegelt de complexiteit van misdaadbestrijding in een samenleving waar nog te veel vraagstukken onopgelost blijven.