De praktijk van rijke landen die hun afgedankte autobanden naar ontwikkelingslanden verschepen, waaronder Suriname, onder het mom van ‘hergebruik’, is een groeiend probleem dat zowel economische als ecologische schade aanricht. Deze zogenaamde ’tweedehands’ banden, vaak niet meer in staat om veilig gebruikt te worden, worden tegen lage kosten geloosd in landen met minder strikte milieunormen en -regelgeving.
De ironie wil dat deze banden, gepresenteerd als voordelig voor de ontvangende gemeenschappen, uiteindelijk meer kwaad dan goed doen.
Eenmaal aangekomen in landen zoals Suriname, is de realiteit dat veel van deze banden de grens van hun bruikbaarheid reeds hebben bereikt.
Wanneer zij niet meer te gebruiken zijn, vormen zij een aanzienlijke uitdaging voor afvalverwerking. Banden nemen niet alleen een aanzienlijke hoeveelheid ruimte in op stortplaatsen, maar zijn tevens moeilijk af te breken. Bovendien vormen ze een broedplaats voor ziekteverwekkende muggen en andere plagen, wat een direct risico voor de volksgezondheid oplevert.
De onderliggende reden voor deze onethische praktijk ligt in het kostenplaatje. Rijke landen vinden het goedkoper om hun afval ‘weg te geven’ dan het op een verantwoorde manier te verwerken. Deze kortetermijnbesparingen voor de geïndustrialiseerde wereld resulteren echter in langdurige economische en ecologische kosten voor ontvangende landen zoals Suriname.
Het is tijd dat de internationale gemeenschap zich inzet voor strengere regelgeving en handhaving rondom de export van potentieel schadelijke ’tweedehands’ goederen. Ontwikkelingslanden zouden niet de stortplaats van de wereld moeten zijn. Het is essentieel om over te gaan op duurzamere productie- en consumptiepatronen die zowel het milieu als de volksgezondheid beschermen.
Tot die tijd blijft Suriname opgescheept met de ongewenste nalatenschap van consumptiegedreven rijke landen, gedwongen om een prijs te betalen die ver boven de marktwaarde van deze zogenaamde ‘goede deals’ ligt.